grammatica les 18-24

• Nederlands
• ISK

grammatica les 20/24

welke werkwoorden zijn hulpwerkwoorden?

1. eten, fietsen, mogen
2. mogen, willen, kunnen
3. mogen, willen, dansen

aan het eind van de zin met de hulpwerkwoorden mogen, willen , komen staat altijd:

1. een heel werkwoord
2. de verleden tijd van een werkwoord
3. een werkwoord in de voltooide tijd

Een zin begint altijd met:

1. een vraagwoord
2. een werkwoord
3. een hoofdletter
4. een vraagteken

13 in letters:

1. drietien
2. dertien
3. dertigtien

22 in letters

1. tweeëntwintig
2. twee en twintig
3. tweeeetwintig

wat is goed

1. drieendertig
2. tweehonderdtwaalf
3. drienenveertig

trappen van vergelijking:

1. stellende trap, vergrotende trap overtreffende trap
2. stellende trap, overtreffende trap vergrotende trap

wat is de vergrotende trap van:
goed

1. goeder
2. goedst
3. beter
4. best

wat is de overtreffende trap van:
weinig

1. het minst
2. weiniger
3. het weinigst
4. minste

wat is goed
(volgorde van stellend, vergrotend en overtreffend)

1. zuur, zuurder, zuurst
2. beter, goed, best
3. graag, liever, graagst

Deze fiets is van:

1. jou
2. jouw

dit is................fiets

1. zijn
2. hem
3. ons

Dat boek is van hem. Het is..........boek

1. hem
2. mij
3. zijn

dit potlood is van Ahad
het is .................potlood

1. mijn
2. hem
3. zijn
4. jou