Ik kan de geldfuncties noemen en herkennen.
Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen directe en indirecte ruil.
Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen chartaal en giraal geld.
Ik kan de vier manieren van elektronisch betalen noemen en herkennen.
Ik kan het saldo op een bankrekening berekenen en aangeven of er sprake is van een debetsaldo of creditsaldo.