Dorpskrant les 2: waar let je op?


            Nederlands
Creatief schrijven & spelling
        Dorpskrant:Les 2
               VWO 2
           
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


            Nederlands
Creatief schrijven & spelling
        Dorpskrant:Les 2
               VWO 2
           

Slide 1 - Tekstslide

terugblik

...je weet welke verschillende tekstsoorten, -doelen en -vormen je tegenkomt in een krant.
...je weet waarom het belangrijk is om het onderscheid te zien tussen deze teksten.


Slide 2 - Tekstslide

vooruitblik
...je weet wat de opdracht is voor de dorpskrant.
...je weet hoe het beoordelingsmodel eruit ziet.
...je weet wat ook alweer belangrijk was bij het schrijven van een tekst (herhaling jaar 1 en periode 1).

Slide 3 - Tekstslide

Wat is belangrijk als je
een tekst gaat schrijven?

Slide 4 - Woordweb

De opdracht
In de Jaarbijlage bij het vak Nederlands staat een map 'De Dorpskrant' waar o.a. de volgende documenten staan:
Document 'Opdracht de Dorpskrant VWO Leerlingen'; hier wordt de opdracht duidelijk uitgelegd. Dus lees deze goed!

Document 'Klas 2 Dorpskrant Overzicht specifieke criteria...'; hier moet je met je groepje alle gevraagde informatie over de stukjes in jullie krant invullen. Let op: Je moet dit ingevulde document gelijk met de Dorpskrant inleveren

Slide 5 - Tekstslide

De opdracht
Intro: Ieder dorp heeft zijn eigen dorpskrant. Een krant waarin alles wat er in het dorp gebeurt, wordt beschreven. Bijvoorbeeld de geboorte van de zoon van de slager of de aankondiging van het dorpsfeest, omdat de burgemeester trouwt. Denk ook aan discussies die onder de bewoners ontstaan over de komst van bijv. een groot parkeerterrein waarvoor een bos moet worden gekapt. Denk aan de volgende tekstvormen: nieuwsbericht, ingezonden brief, reclame/advertentie, gedicht, strip, horoscoop, weerbericht, puzzel of iets anders!

Slide 6 - Tekstslide

Schrijven
Je gaat drie korte teksten schrijven. Woorden die je moet gebruiken: leerling, fiets, sneeuw en ijs, warme chocomelk

Tekst 1 - tekstdoel = informeren. Tekstvorm = nieuwsbericht
Tekst 2 - tekstdoel = activeren. Tekstvorm = advertentie
Tekst 3 - tekstdoel = amuseren. Tekstvorm = gedicht/verhaal

Drie keer dezelfde woorden, maar drie keer een ander tekstdoel.
Klaar? Ga naar de volgende slide.
timer
15:00

Slide 7 - Tekstslide

Tekst: informeren

Slide 8 - Open vraag

tekst activeren

Slide 9 - Open vraag

tekst: amuseren

Slide 10 - Open vraag

Aan de slag!
Maak de vragen op de volgende slides over de theorie betreffende het schrijven.

Slide 11 - Tekstslide

Hoe is een goede tekst opgebouwd?
A
Inleiding en middenstuk
B
Inleiding, middenstuk en slot
C
Middenstuk en slot
D
Inleiding en slot

Slide 12 - Quizvraag

Wat vind je in het middenstuk van de tekst?
A
de inleiding
B
de mening van de schrijver
C
de conclusie
D
de deelonderwerpen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een deelonderwerp?
A
een onderwerp van een hoofdstuk
B
een aspect van het onderwerp
C
een aspect van het slot
D
een onderwerp van de eerste alinea

Slide 14 - Quizvraag

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over school?
A
De dierenwinkel
B
De geschiedenis van voetbal
C
Pauzes in de aula
D
Zakgeld

Slide 15 - Quizvraag

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over politiek?
A
Gezelschapsspellen
B
Verkiezingen
C
Vakantiereizen
D
De woestijn

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een kernzin?
A
De eerste zin van de inleiding
B
De laatste zin van het slot
C
De belangrijkste zin van een tekst
D
De belangrijkste zin van een alinea

Slide 17 - Quizvraag

Lees (en beluister) de tekst.

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 19 - Open vraag

Op welke vraag wil de tekst antwoord geven?

Slide 20 - Open vraag

In welke alinea wordt uitgelegd waardoor er steeds meer kinderen met handschriftproblemen komen?
A
Alinea 1
B
Alinea 2
C
Alinea 3

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de kernzin
van alinea 2?
A
Volgens handschrifttherapeut Peggy de Vries hebben handschriftproblemen vooral te maken met het feit dat de overheid aan het vak Schrijven geen prioriteit meer geeft.
B
De Vries vindt het logisch dat het resultaat een toenemend aantal kinderen met handschriftproblemen is.
C
Alinea 2

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de kernzin
van alinea 3?
A
Een slecht leesbaar handschrift leidt vaak tot grote frustratie bij een leerling.
B
Per slot van rekening wordt zo'n 50 procent van de tijd op school besteed aan schrijftaken voor diverse vakken.
C
Alinea 3

Slide 23 - Quizvraag

Welke oorzaken van handschriftproblemen noemt de tekst?
A
Vak schrijven heeft geen prioriteit meer op de basisschool .
B
Vak schrijven heeft geen prioriteit meer op de basisschool en in de opleidingen voor leraar basisonderwijs.
C
Motorische beperkingen veroorzaken handschriftproblemen.
D
Vak schrijven heeft geen prioriteit meer op de basisschool en in de opleidingen voor leraar basisonderwijs. Ook motorische beperkingen veroorzaken handschriftproblemen.

Slide 24 - Quizvraag

Uit hoeveel stappen bestaat de werkwijze van handschrifttherapeut De Vries?
A
3 stappen
B
4 stappen
C
5 stappen
D
6 stappen

Slide 25 - Quizvraag

Noteer uit alinea 6 de zin die de hoofdgedachte van de tekst het best weergeeft.

Slide 26 - Open vraag