Vergelijken (B2)

Vergelijken (B2)
Ik kan de comparatief en superlatief op de juiste manier gebruiken
Ik kan personen, dingen, informatie of situaties met elkaar vergelijken
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

Vergelijken (B2)
Ik kan de comparatief en superlatief op de juiste manier gebruiken
Ik kan personen, dingen, informatie of situaties met elkaar vergelijken

Slide 1 - Tekstslide

Pim is even groot ... Kees.
A
dan
B
als

Slide 2 - Quizvraag

Pim is groter ... Mariana.
A
dan
B
als

Slide 3 - Quizvraag

Pim is niet zo groot ... Abdul.
A
dan
B
als

Slide 4 - Quizvraag

Pim is twee keer zo groot ... zijn zoon.
A
dan
B
als

Slide 5 - Quizvraag

Pim is twee keer groter ... zijn zoon.
A
dan
B
als

Slide 6 - Quizvraag

Frits is de / het liefst.
A
de
B
het

Slide 7 - Quizvraag

Vul het rijtje aan.
laag - ___ - ___

Slide 8 - Open vraag

Vul het rijtje aan:
dun - ___ - ___

Slide 9 - Open vraag

Vul het rijtje aan:
duur - ___ - ___

Slide 10 - Open vraag

Uitleg
De comparatief en superlatief gebruik je om personen, dingen, informatie of situaties met elkaar te vergelijken.

  • de positief (stellende trap): mooi / even mooi als / net zo mooi als / niet zo mooi als / twee keer zo mooi als / ... keer zo mooi als
  • de comparatief (vergrotende trap): mooier (dan)
  • de superlatief (overtreffende trap): de mooiste of het mooist(e)


Slide 11 - Tekstslide

Uitleg
Let op de spelling bij de comparatief!

  • twee klinkers > één klinker: laag – lager
  • één medeklinker > twee medeklinkers: dik – dikker
  • f > v:  lief – liever
  • s > z: wijs - wijzer
  • twee regels: boos - bozer

  • Let op: Als een woord eindigt op een -i, dan schrijf je de comparatief met twee klinkers
     saai - saaier / mooi - mooier 


Slide 12 - Tekstslide

Uitleg
Soms eindigt een bijvoeglijk naamwoord op de letter -r. Dan komt er geen -er achter het woord maar -der.

Bijvoorbeeld:

  • ver – verder
  • zwaar – zwaarder
  • duur – duurder


Slide 13 - Tekstslide

Uitleg
Als een woord eindigt op de letter -e, die klinkt als een 'uh', schrijf je alleen een -r achter het woord.

Bijvoorbeeld:

  • oranje - oranjer
  • roze - rozer

Slide 14 - Tekstslide

Oefening: De comparatief
Opdracht: Maak een zin met de gegeven woorden waarin je vergelijkt. 
Gebruik de comparatief (de vergrotende trap).

  1. Wij hebben een ___ (scheef) huis dan de buren.
  2. Joris is ___ (kaal) dan zijn vader.
  3. De lucht is nu veel ___ (donker) dan tien minuten geleden.
  4. Mijn haar is nog ___ (roze) dan een snoepje.
  5. Oudere huizen ruiken ___ (muf) dan nieuwe huizen.
  6. Ik lees op dit moment een ___ (saai) boek dan vorige maand.

Klaar? Maak de comparatief van: boos - zuur - rood - ver - ovaal - fel - hip



timer
5:00

Slide 15 - Tekstslide

Antwoorden
Opdracht: Maak een zin met de gegeven woorden waarin je twee personen of dingen met elkaar vergelijkt. Gebruik de comparatief (vergrotende trap).

  1. Wij hebben een schever huis dan de buren.
  2. Joris is kaler dan zijn vader.
  3. De lucht is nu veel donkerder dan tien minuten geleden.
  4. Mijn haar is nog rozer dan een snoepje.
  5. Oudere huizen ruiken muffer dan nieuwe huizen.
  6. Ik lees op dit moment een saaier boek dan vorige maand.

Extra: bozer - zuurder - roder - verder - ovaler - feller - hipper



Slide 16 - Tekstslide

Uitleg
De superlatief maak je meestal door -st aan het woord toe te voegen.

Bijvoorbeeld:

  • groot - groter - grootst
  • lief - liever - liefst
  • vies - viezer - viest
  • gek - gekker - gekst
  • goedkoop - goedkoper - goedkoopst


Slide 17 - Tekstslide

Uitleg
Enkele woorden hebben een onregelmatige vorm:

  • goed - beter - best
  • veel - meer - meest (let op: evenveel) 
  • weinig - minder - minst
  • graag (‘met plezier’) - liever - liefst


Slide 18 - Tekstslide

Uitleg
Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op -de, -isch, -sd, -sk of -st, dan schrijf je bij de superlatief (de overtreffende trap) niet -st, maar meest + bijvoeglijk naamwoord.

Bijvoorbeeld:

  • stupide - meest stupide
  • logisch - meest logisch
  • verbaasd - meest verbaasd
  • pittoresk - meest pittoresk
  • verrast - meest verrast

Slide 19 - Tekstslide

Uitleg
Hij is de aardigste docent 

  • Hij is de aardigste
  • Hij is het aardigst > dit is de beste optie voor schrijftaal
  • Hij is het aardigste > dit is niet fout, maar is meer spreektaal dan schrijftaal




Slide 20 - Tekstslide

timer
15:00

Slide 21 - Tekstslide

Uitleg
Minder of het minst
Je kunt ook vergelijken door de woorden 'minder' of 'het minst' te gebruiken. 

Bijvoorbeeld:
In grote steden zijn drankjes in cafés duurder dan in kleine steden.
In kleine steden zijn drankjes in cafés minder duur dan in grote steden.

In grote steden zijn drankjes in cafés het duurst.
In dorpen zijn drankjes in cafés het minst duur.






Slide 22 - Tekstslide

Oefenen
Opdracht: Maak de opdracht op het werkblad.

Klaar? Maak de oefeningen over vergelijken in je boek.





timer
15:00

Slide 23 - Tekstslide

Oefenen
Opdracht: Als opdracht ga je een 'drieluik' maken.​ Je doet dit samen met een medecursist.

Het drieluik moet bestaan uit drie foto's of afbeeldingen. Je kunt foto's maken met de camera van je mobiele telefoon, maar je kunt ook op Google naar afbeeldingen zoeken. 

De eerste foto of afbeelding laat de stellende trap zien. De tweede foto of afbeelding laat de vergrotende trap zien. De derde foto of afbeelding laat de overtreffende trap zien. 

Schrijf er zinnen bij.




Slide 24 - Tekstslide

Noem iets wat je vandaag hebt geleerd:

Slide 25 - Open vraag