8 In welke tijd speelt dit verhaal zich af? Noem voorbeelden waaruit dit blijkt. Benoem ook de meest voorkomende ruimte in het verhaal.
9 Beschrijf de situatie van het verhaal: beginsituatie, probleem, climax, eindsituatie
10 Welke twee spanningstechnieken heeft de schrijver gebruikt? Leg het antwoord uit.
11 Welke passage (bladzijde/hoofdstuk/stukje uit het boek) is het meest aangrijpend/zieligst/spannendst)
Eigen inbreng (wees origineel)
Eigen inbreng (wees origineel)