2H3- Les 21 - STG

2H3 - 11 de marzo, 2021 - STG
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

2H3 - 11 de marzo, 2021 - STG

Slide 1 - Tekstslide

Programa
  1. SO 18 maart
  2. SER/ HAY/ ESTAR 
  3. Korte zinnen maken SER/ HAY/ ESTAR
  4. Eventueel --> vraagwoorden

Slide 2 - Tekstslide

SO 18 maart
- Voca 2.1 tm 2.3 (N-S)
- Aanvullende werkwoorden (roze werkwoordenblad) 1-24 (S-N)
- Regelmatige ww op -AR,-ER,-IR
- Wederkerende ww + llamarse
- Ser + estar + hay (zowel vervoeging als verschil tussen deze drie kunnen toepassen) 
- Let op: Je moet simpele zinnetjes kunnen maken.

Slide 3 - Tekstslide

Hay, ser of estar?

La panadería ....... en el pueblo.
A
hay
B
están
C
son
D
está

Slide 4 - Quizvraag

Kies hay, ser of estar:
¿Dónde __________ un supermercado?

Slide 5 - Open vraag

Hay, ser of estar?

Pedro ....... español.
A
son
B
están
C
es
D
está

Slide 6 - Quizvraag

Kies hay, ser of estar:
El chico y la chica ______en Aalsmeer.

Slide 7 - Open vraag

Hay, ser of estar?

En el pueblo ___ tres escuelas.
A
estáis
B
están
C
son
D
hay

Slide 8 - Quizvraag

Kies hay, ser of estar:
Mi padre _____ camarero en un restaurante.

Slide 9 - Open vraag



¿Qué?:  
Zinnen maken met: Hay, Ser, Estar
¿Cómo?: 
Op papier met gebruik van woordenlijst Cap 2 (PA, wb)
¿Cuánto tiempo?:
 20 minutos
 
Vertaal deze zinnetjes in het Spaans:
  1. Zijn jullie naast het huis?
  2. Is er internet in de bibliotheek?
  3. Het centrum van Barcelona is mooi.
  4. Het ziekenhuis is ver.
  5. Carmen en Laura zijn aardig.
  6. De viswinkel is aan de linkerkant.
  7. Ik ben in de supermarkt.
  8. Zijn er appels?
  9. Eindelijk! Er is brood.
Zinnen maken (hay, estar, ser)
PASO A PASO 
(Stappenplan):

Slide 10 - Tekstslide

De 3 categorieën vraagwoorden

Slide 11 - Tekstslide

Categorie 1: eenvoudig
¿ Dónde?         Waar
¿A dónde?       Waarheen
¿De dónde?     Waar vandaan
¿ Cuándo?      Wanneer
¿ Cómo?          Hoe
¿ Por qué?      Waarom

Slide 12 - Tekstslide

Vertaal het woord tussen haakjes.
¿(waar)………….. está la tienda?

Slide 13 - Open vraag

Vertaal het woord tussen haakjes.
¿(wanneer)……..… es tu cumpleaños?

Slide 14 - Open vraag

Vertaal het woord tussen haakjes.
¿(hoe)…………estás?

Slide 15 - Open vraag

Vertaal het woord tussen haakjes.
¿(waarom)……… estás triste?

Slide 16 - Open vraag

Categorie 2
Deze vraagwoorden nemen het geslacht en getal van het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen over.
   

¿Quién? ¿Quiénes?                  🡪 Wie?
¿Cuánto/a? ¿Cuántos/as?    🡪 Hoeveel?
LET OP!!
Als Cuánto met het werkwoord COSTAR (kosten) wordt gebruikt verandert cuánto niet!!!

Slide 17 - Tekstslide

Welke woord is correct?
¿ (hoeveel) cuesta el pan?
A
cuánto
B
cuanto
C
cuánta
D
cuanta

Slide 18 - Quizvraag

Welke woord is correct?
¿(hoeveel) niños hay?
A
cuánto
B
cuántos
C
cuánta
D
cuántas

Slide 19 - Quizvraag

Welke woord is correct?
¿(hoeveel) hermanas tienes?
A
cuánto
B
cuánta
C
cuántos
D
cuántas

Slide 20 - Quizvraag

Welke woord is correct?
¿(wie) es tu amigo?
A
quién
B
quiénes

Slide 21 - Quizvraag

Welke woord is correct?
¿(wie) son ellos?
A
quién
B
quiénes

Slide 22 - Quizvraag

Categorie 3:        qué - wat, cuál(es) - wat/welke (alleen achter ww SER)
Qué en cuál = WAT en WELKE





Slide 23 - Tekstslide

Welke woord is correct?
¿(wat) es tu color favorito?
A
qué
B
cuál

Slide 24 - Quizvraag

Welke woord is correct?
¿(wat) haces?
A
qué
B
cuál

Slide 25 - Quizvraag

Welke woord is correct?
¿(welke) de los libros necesitas?
A
qué
B
cuál

Slide 26 - Quizvraag

Trabajamos
EB Unidad 2: ejercicios 7-8 (página 34-35)

KLIK HIER voor de quizlet om de vraagwoorden te oefenen/leren

Slide 27 - Tekstslide

Deberes
Estudiar: Voca 2.1 + 2.2 + 2.3 NL-SP
Estudiar: aanvullende werkwoorden 1-24 SP-NL

Estudiar: ser/estar/hay
Estudiar: vraagwoorden NL-SP


Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video