vraagwoorden

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2,4

Programa

1. Clase anterior ¿qué vimos?
2. ¿Palabras interrogativas?
3. Trabajamos

respuestas

De 3 categorieën vraagwoorden

Categorie 1: eenvoudig

¿ Dónde?         Waar

¿A dónde?       Waarheen

¿De dónde?     Waar vandaan

¿ Cuándo?      Wanneer

¿ Cómo?          Hoe

¿ Por qué?      Waarom

Vertaal het woord tussen haakjes.
¿(waar)………….. está la tienda?

Vertaal het woord tussen haakjes.
¿(wanneer)……..… es tu cumpleaños?

Vertaal het woord tussen haakjes.
¿(hoe)…………estás?

Vertaal het woord tussen haakjes.
¿(waarom)……… estás triste?

Categorie 2

Deze vraagwoorden nemen het geslacht en getal van het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen over.

   

¿Quién? ¿Quiénes?                  🡪 Wie?

¿Cuánto/a? ¿Cuántos/as?    🡪 Hoeveel?

LET OP!!

Als Cuánto met het werkwoord COSTAR (kosten) wordt gebruikt verandert cuánto niet!!!

Welke woord is correct?
¿ (hoeveel) cuesta el pan?

1. cuánto
2. cuanto
3. cuánta
4. cuanta

Welke woord is correct?
¿(hoeveel) niños hay?

1. cuánto
2. cuántos
3. cuánta
4. cuántas

Welke woord is correct?
¿(hoeveel) hermanas tienes?

1. cuánto
2. cuánta
3. cuántos
4. cuántas

Welke woord is correct?
¿(wie) es tu amigo?

1. quién
2. quiénes

Welke woord is correct?
¿(wie) son ellos?

1. quién
2. quiénes

Categorie 3:        qué - wat, cuál(es) - wat/welke (alleen achter ww SER)

Qué en cuál = WAT en WELKE

Welke woord is correct?
¿(wat) es tu color favorito?

1. qué
2. cuál

Welke woord is correct?
¿(wat) haces?

1. qué
2. cuál

Welke woord is correct?
¿(welke) de los libros necesitas?

1. qué
2. cuál

Trabajamos

EB Unidad 2: ejercicios 7-8 (página 34-35)

KLIK HIER voor de quizlet om de vraagwoorden te oefenen/leren

Deberes

Estudiar: Voca 2.1 + 2.2 + 2.3 NL-SP

Estudiar: aanvullende werkwoorden 1-24 SP-NL

Estudiar: ser/estar/hay

Estudiar: bijvoeglijk naamwoord

Estudiar: klemtoonregel

Estudiar: vraagwoorden NL-SP