... heb je jouw voorkennis over schrijfvaardigheid uit klas 1 opgehaald.
... weet je in grote lijnen hoe de schrijfopdracht van jaar 2 er uitziet.
... weet je wat de verschillen zijn tussen een uiteenzetting en een betoog.
Slide 7 - Tekstslide
Wat gaan we doen in periode 1?
Wat? telt ...x mee
Schrijven (uiteenzetting)
- Schrijven met bronnen-
Literaire mindmap
- Fictiebegrippen op boek naar keuze)
Begrijpend lezen (langere teksten)
- Op Niveau Blok 1 t/m 5 -
3x
1x
3x
Slide 8 - Tekstslide
Wat weet je over schrijven uit klas 1? Welke begrippen ken je nog?
Slide 9 - Woordweb
Slide 10 - Tekstslide
Schrijven in leerjaar 2
In een uiteenzetting geeft de schrijver uitleg over een onderwerp. De schrijver legt bijvoorbeeld uit hoe iets in elkaar zit, hoe iets werkt of hoe iets gebruikt moet worden. Bij het schrijven van een uiteenzetting geef je nooit je eigen mening.
Tekstsoort: uiteenzetting
Tekstdoel: Informeren
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Achtergrondartikel (uiteenzetting)
Bij een achtergrondartikel is het niet de vraag: Wat is er gebeurd?
Maar: Hoe is het gebeurd? (Waarom? En wat zijn de gevolgen?)
Voorbeeld: Op Prinsjesdag wordt het financiële beleid van het kabinet voor het nieuwe jaar bekend gemaakt. (doel: informeren)
In een nieuwsartikel (doel:informeren) hierover wordt beschreven water met Prinsjesdag bekend is gemaakt.
In een achtergrondartikel (uiteenzetting, doel: informeren) hierover wordt beschreven hoehet kabinet tot deze keuzes is gekomen.
Slide 13 - Tekstslide
Het schrijfdoel van een uiteenzetting is:
A
Informeren
B
activeren
C
Overtuigen
D
Amuseren
Slide 14 - Quizvraag
In een uiteenzetting komt de mening van de schrijver duidelijk naar voren:
A
Waar
B
Niet waar
Slide 15 - Quizvraag
In een uiteenzetting komen nooit meningen van mensen voor:
A
Waar
B
Niet waar
Slide 16 - Quizvraag
Een belangrijk kenmerk van de uiteenzetting is dat deze altijd .... is
A
Interessant
B
Objectief
C
Subjectief
D
Overtuigend
Slide 17 - Quizvraag
Uiteenzetting
Betoog
Tekstdoel = informeren
Tekstdoel = overtuigen
In de inleiding wordt de mening van de schrijver duidelijk.
De tekst is subjectief.
De tekst is objectief.
In de kern staat de mening van de schrijver, met argumenten
In de kern staan feiten met uitleg.
Tekststructuur = standpunt-argument
Tekststructuren kunnen zijn: vraag – antwoord
verschijnsel – verklaring
probleem-oplossing
vroeger – nu (-toekomst)
In de inleiding wordt het onderwerp genoemd.
Slide 18 - Sleepvraag
Uiteenzetting
Tekstdoel = informeren
Objectief
In de kern staan feiten met uitleg.
In de inleiding wordt het onderwerp genoemd.
Tekststructuren kunnen zijn: vraag – antwoord verschijnsel – bespreking vroeger – nu oorzaak – gevolg
Betoog
Tekstdoel = overtuigen
Subjectief
In de kern staat de mening van de schrijver, met argumenten
In de inleiding wordt de mening van de schrijver duidelijk.
Tekststructuur = standpunt-argument
Slide 19 - Tekstslide
Informeren of overtuigen?
Op de volgende slides staan korte omschrijvingen van situaties. Hieruit kun je het tekstdoel afleiden.
Geef per omschrijving aan welk tekstdoel de schrijver gebruikt.
Slide 20 - Tekstslide
Je leest een artikel in de schoolkrant van een medeleerling. Hij vindt dat het dragen van uniformen verplicht moeten worden op het ATC en geeft hier drie argumenten voor.
A
informeren
B
overtuigen
Slide 21 - Quizvraag
Je leest in de Quest een interessant artikel over wat extreme kou doet met je lichaam.
A
informeren
B
overtuigen
Slide 22 - Quizvraag
Je vraagt aan een vriend of hij je kan uitleggen waarom je Fortnite niet meer kan downloaden in de appstore.
A
informeren
B
overtuigen
Slide 23 - Quizvraag
Je wilt graag meer zakgeld. Je bereidt jouw argumenten goed voor en vraagt tijdens het avondeten aan je ouders om een verhoging.
A
informeren
B
overtuigen
Slide 24 - Quizvraag
Uiteenzetting of betoog?
Op de volgende slides staan korte omschrijvingen van de inhoud van een tekst. Hieruit kun je de tekstsoort afleiden.
Geef per omschrijving aan van welke tekstsoort de schrijver waarschijnlijk gebruik heeft gemaakt.
Slide 25 - Tekstslide
Een natuurkundige legt in een jongerenblad uit hoe een regenboog ontstaat.
A
betoog
B
uiteenzetting
Slide 26 - Quizvraag
Tijdens de kerstdagen heeft een Amsterdamse journalist een week meegereisd met een familie op ski-vakantie. Voor de krantenlezer geeft hij zijn indrukken van een weekje skiën weer in een beschrijving van die week.
A
betoog
B
uiteenzetting
Slide 27 - Quizvraag
Een bezoeker van een dierentuin in Amsterdam legt in een ingezonden brief uit waarom hij het belachelijk vindt dat de dieren niet door bezoekers mogen worden gevoerd.
A
betoog
B
uiteenzetting
Slide 28 - Quizvraag
De schrijver vertelt in tekst A over de geschiedenis van het zorgstelsel in Nederland.
A
betoog
B
uiteenzetting
Slide 29 - Quizvraag
De schrijver waarschuwt artsen en zegt in tekst B van mening te zijn dat artsen helaas onvoldoende doorzien dat er grote beperkingen zijn in het zorgsysteem.
A
betoog
B
uiteenzetting
Slide 30 - Quizvraag
De schrijver wijst in tekst C op de verschillende mogelijkheden van alternatieve geneeswijzen.
A
betoog
B
uiteenzetting
Slide 31 - Quizvraag
Lesdoel behaald? Ik weet wat de verschillen zijn tussen een uiteenzetting en een betoog.