Uiteenzetting les 1: Uiteenzetting, Achtergrondartikel, Bouwplan

timer
10:00
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Tekstdoelen en tekstsoorten

Slide 2 - Tekstslide

Tekstdoelen
en
tekstsoorten?

Slide 3 - Woordweb

Tekstdoelen 
Elke tekst wordt geschreven met een bepaald doel --> de schrijver wil iets bereiken.
We onderscheiden vijf tekstdoelen:
1. Activeren
2. Amuseren
3. Informeren
4. Opiniëren
5. Overtuigen

Slide 4 - Tekstslide

Informeren
Informeren: de schrijver wil dat je iets te weten komt.
Denk aan een achtergrondartikel, een studieboek of een verslag. Bijvoorbeeld:



Slide 5 - Tekstslide

Tekstsoorten bij een informerende tekst
Achtergrondartikel, bijsluiter, column (soms), familiebericht, folder, gebruiksaanwijzing, handleiding, instructie, nieuwsbericht, notulen, rapport, recensie, recept, studieboek, uiteenzetting, verslag 

Slide 6 - Tekstslide

Aan het einde van deze les
... weet je hoe periode 3 eruit ziet.
... heb je jouw voorkennis over schrijfvaardigheid uit klas 1 opgehaald.
... weet je in grote lijnen hoe de schrijfopdracht van jaar 2 er uitziet.
... weet je wat de verschillen zijn tussen een uiteenzetting en een betoog.

Slide 7 - Tekstslide

Wat gaan we doen in periode 1?
Wat?                                                                                      telt ...x mee  
Schrijven (uiteenzetting)
          - Schrijven met bronnen-                             
Literaire mindmap 
           - Fictiebegrippen  op boek naar keuze)
Begrijpend lezen (langere teksten)  
           - Op Niveau Blok 1 t/m 5 -                
3x

1x

3x

Slide 8 - Tekstslide

Wat weet je over schrijven uit klas 1?
Welke begrippen ken je nog?

Slide 9 - Woordweb

Slide 10 - Tekstslide

Schrijven in leerjaar 2
In een uiteenzetting geeft de schrijver uitleg over een onderwerp. De schrijver legt bijvoorbeeld uit hoe iets in elkaar zit, hoe iets werkt of hoe iets gebruikt moet worden. Bij het schrijven van een uiteenzetting geef je nooit je eigen mening.

Tekstsoort: uiteenzetting
Tekstdoel: Informeren

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Achtergrondartikel (uiteenzetting)
Bij een achtergrondartikel is het niet de vraag: Wat is er gebeurd?
Maar: Hoe is het gebeurd? (Waarom? En wat zijn de gevolgen?)

Voorbeeld: Op Prinsjesdag wordt het financiële beleid van het kabinet voor het nieuwe jaar bekend gemaakt. (doel: informeren)
  • In een nieuwsartikel (doel:informeren) hierover wordt beschreven wat er met Prinsjesdag bekend is gemaakt.
  • In een achtergrondartikel (uiteenzetting, doel: informeren) hierover wordt beschreven hoe het kabinet tot deze keuzes is gekomen.


Slide 13 - Tekstslide

Het schrijfdoel van een uiteenzetting is:
A
Informeren
B
activeren
C
Overtuigen
D
Amuseren

Slide 14 - Quizvraag

In een uiteenzetting komt de mening van de schrijver duidelijk naar voren:
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

In een uiteenzetting komen nooit meningen van mensen voor:
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Een belangrijk kenmerk van de uiteenzetting is dat deze altijd .... is
A
Interessant
B
Objectief
C
Subjectief
D
Overtuigend

Slide 17 - Quizvraag

Uiteenzetting
Betoog
Tekstdoel = informeren
Tekstdoel = overtuigen
In de inleiding wordt de mening van de schrijver duidelijk.
De tekst is subjectief.
De tekst is objectief.
In de kern staat de mening van de schrijver, met argumenten
In de kern staan feiten met uitleg.
Tekststructuur =
standpunt-argument

Tekststructuren kunnen zijn:
vraag – antwoord
verschijnsel – verklaring
probleem-oplossing
vroeger – nu (-toekomst)


In de inleiding wordt het onderwerp genoemd.

Slide 18 - Sleepvraag

Uiteenzetting

  • Tekstdoel = informeren
  • Objectief
  • In de kern staan feiten met uitleg.
  • In de inleiding wordt het onderwerp genoemd.
  • Tekststructuren kunnen zijn:
    vraag – antwoord
    verschijnsel – bespreking
    vroeger – nu
    oorzaak – gevolg


Betoog

  • Tekstdoel = overtuigen
  • Subjectief
  • In de kern staat de mening van de schrijver, met argumenten
  • In de inleiding wordt de mening van de schrijver duidelijk.
  • Tekststructuur = standpunt-argument


Slide 19 - Tekstslide

Informeren of overtuigen?

Op de volgende slides staan korte omschrijvingen van situaties. Hieruit kun je het tekstdoel afleiden.
Geef per omschrijving aan welk tekstdoel de schrijver gebruikt.

Slide 20 - Tekstslide

Je leest een artikel in de schoolkrant van een medeleerling. Hij vindt dat het dragen van uniformen verplicht moeten worden op het ATC en geeft hier drie argumenten voor.
A
informeren
B
overtuigen

Slide 21 - Quizvraag

Je leest in de Quest een interessant artikel
over wat extreme kou doet met je lichaam.
A
informeren
B
overtuigen

Slide 22 - Quizvraag

Je vraagt aan een vriend of hij je kan uitleggen waarom je Fortnite niet meer kan downloaden in de appstore.
A
informeren
B
overtuigen

Slide 23 - Quizvraag

Je wilt graag meer zakgeld. Je bereidt jouw argumenten goed voor en vraagt tijdens het avondeten aan je ouders om een verhoging.
A
informeren
B
overtuigen

Slide 24 - Quizvraag

Uiteenzetting of betoog?
Op de volgende slides staan korte omschrijvingen van de inhoud van een tekst. Hieruit kun je de tekstsoort afleiden.
Geef per omschrijving aan van welke tekstsoort de schrijver waarschijnlijk gebruik heeft gemaakt.

Slide 25 - Tekstslide

Een natuurkundige legt in een jongerenblad uit hoe een regenboog ontstaat.
A
betoog
B
uiteenzetting

Slide 26 - Quizvraag

Tijdens de kerstdagen heeft een Amsterdamse journalist een week meegereisd met een familie op ski-vakantie. Voor de krantenlezer geeft hij zijn indrukken van een weekje skiën weer in een beschrijving van die week.
A
betoog
B
uiteenzetting

Slide 27 - Quizvraag

Een bezoeker van een dierentuin in Amsterdam legt in een ingezonden brief uit waarom hij het belachelijk vindt dat de dieren niet door bezoekers mogen worden gevoerd.
A
betoog
B
uiteenzetting

Slide 28 - Quizvraag

De schrijver vertelt in tekst A over de geschiedenis van het zorgstelsel in Nederland.
A
betoog
B
uiteenzetting

Slide 29 - Quizvraag

De schrijver waarschuwt artsen en zegt in tekst B van mening te zijn dat artsen helaas onvoldoende doorzien dat er grote beperkingen zijn in het zorgsysteem.
A
betoog
B
uiteenzetting

Slide 30 - Quizvraag

De schrijver wijst in tekst C op de verschillende mogelijkheden van alternatieve geneeswijzen.
A
betoog
B
uiteenzetting

Slide 31 - Quizvraag

Lesdoel behaald?
Ik weet wat de verschillen zijn tussen een uiteenzetting en een betoog.
A
Ja
B
Nee

Slide 32 - Quizvraag

Tot slot: Wat heb je deze les geleerd?

Slide 33 - Open vraag

Einde van deze les
Klaar? Dan ga je lezen in je boek.

Slide 34 - Tekstslide