1. Kenmerk: Waarom gebeurt dit? (met opzet/aanleiding?)
2. Richting: Is het een machtsverschil? (1 of 2 kanten op?)
3. Gevoel: Hoe voelen de betrokkenen zich? (boos, verdrietig, grappig?) en zijn de partijen zich ervan bewust?
4. Regelmaat: Hoe vaak gebeurt het? (1 keer, soms, vaak?)