Wiederholung haben, sein und regelmäßige Verben

Wiederholung haben und sein
Herhaling van de werkwoorden haben en sein
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wiederholung haben und sein
Herhaling van de werkwoorden haben en sein

Slide 1 - Tekstslide

Haben
ich (ik)
habe
du (jij)
hast
er/sie/es (hij/zij/het)
hat
wir (wij)
haben
ihr (jullie)
habt
sie/Sie (zij/u)
haben

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
hast
habe
haben
haben
hat
habt

Slide 4 - Sleepvraag

Sein
ich (ik)
bin
du (jij)
bist
er/sie/es (hij/zij/het)
ist
wir (wij)
sind
ihr (jullie)
seid
sie/Sie (zij/u)
sind

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
seid
sind
bin
sind
ist
bist

Slide 7 - Sleepvraag

Das ... meine Schwester.
A
bist
B
ist
C
sind
D
seid

Slide 8 - Quizvraag

Ich ... einen Hund
A
habe
B
hast
C
haben
D
habt

Slide 9 - Quizvraag

Ihr ... meine beste Freunde.
A
ist
B
bist
C
sind
D
seid

Slide 10 - Quizvraag

Meine Brüder ... 11 und 12 Jahre alt.
A
ist
B
sind
C
seid
D
bist

Slide 11 - Quizvraag

Der Lehrer ... sein Handy kaputt gemacht.
A
ist
B
hat
C
sind
D
habt

Slide 12 - Quizvraag

Hallo Herr Roseboom, was ... Sie gestern gemacht?
A
hat
B
haben
C
ist
D
sind

Slide 13 - Quizvraag

Haben en sein
Heb ik al goed onder de knie
Maak ik soms nog wat foutjes in
Gaat nog iets te vaak fout
Ken ik echt nog helemaal niet

Slide 14 - Poll

Regelmäßige Verben
ich (ik)
spiel
e
du (jij)
spiel
st
er/sie/es (hij/zij/het)
spiel
t
wir (wij)
spiel
en
ihr (jullie)
spiel
t
sie/Sie (zij/u)
spiel
en

Slide 15 - Tekstslide

Welk ezelsbruggetje hoort ook alweer bij de uitgangen?
A
feesttenten
B
partytenten
C
circustenten
D
kampeertenten

Slide 16 - Quizvraag

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wohnst
wohnt
wohnt
wohne
wohnen
wohnen

Slide 17 - Sleepvraag

Stamm -t/-d
ich (ik)
red
e
du (jij)
red
est
er/sie/es (hij/zij/het)
red
et
wir (wij)
red
en
ihr (jullie)
red
et
sie/Sie (zij/u)
red
en

Slide 18 - Tekstslide

Er ... morgen nicht zur Schule.
A
gehe
B
gehst
C
geht
D
gehen

Slide 19 - Quizvraag

Wir .... einen Brief an die Königin.
A
schreibe
B
schreibst
C
schreibt
D
schreiben

Slide 20 - Quizvraag

Frau Wijnen ... , dass du hart arbeiten musst.
A
sage
B
sagst
C
sagt
D
sagen

Slide 21 - Quizvraag

Mein Vater ... in einer Fabrik.
A
arbeit
B
arbeitest
C
arbeitet
D
arbeiten

Slide 22 - Quizvraag

Ihr ... in einem schönen Haus.
A
wohne
B
wohnst
C
wohnt
D
wohnen

Slide 23 - Quizvraag

Die Kinder ... Pommes mit Currywurst.
A
koche
B
kochst
C
kocht
D
kochen

Slide 24 - Quizvraag

Rudi, ... du nach Hause?
A
komme
B
kommst
C
kommt
D
kommen

Slide 25 - Quizvraag

Wieso ... du meine Frage nicht?
A
beantworte
B
beantwortst
C
beantwortest
D
beantwortet

Slide 26 - Quizvraag

Du ... auf Hiphop-Musik.
A
tanze
B
tanzst
C
tanzt
D
tanzen

Slide 27 - Quizvraag

de regelmatige werkwoorden in het Duits
Kan ik helemaal goed vervoegen
Soms maak ik nog een foutje
Ik maak nog te veel foutjes
Kan ik nog helemaal niet vervoegen

Slide 28 - Poll