6.4 Vacatures - 6.5 Luisteren naar, zorgen voor

Thema 6 Werk zoeken
6.4 Vacatures 
6.5 Luisteren naar -  zorgen voor
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Thema 6 Werk zoeken
6.4 Vacatures 
6.5 Luisteren naar -  zorgen voor

Slide 1 - Tekstslide

Lees de vacatures op blz. 219, 220
Bladzijde 220. Luister naar de docent of de computer: opdracht 31, 35, 38
de schoonmaker
de kwaliteit
werkt hard (hard werken)
het rijbewijs
de kennis
het kantoor, de kantoren
het cv
tanken
de bar
vlug
beschikbaar
plus
erg
samenwerken

Slide 2 - Tekstslide

Ik heb een jurk gekocht. Hij was niet goedkoop, maar de ................. is goed.
A
kwaliteit
B
kennis

Slide 3 - Quizvraag

Hij krijgt een goed salaris .......... een auto van het bedrijf.
A
erg
B
plus
C
hard

Slide 4 - Quizvraag

Op mijn ......... kunt u zien waar ik heb gewerkt.
A
rijbewijs
B
cv

Slide 5 - Quizvraag

Welke zin betekent bijna hetzelfde?


Ik vind het niet erg om even te wachten.
A
Ik vind het niet leuk om even te wachten.
B
Ik vind het niet vervelend om even te wachten.

Slide 6 - Quizvraag

Welke zin betekent bijna hetzelfde?

Ik ben in mei beschikbaar.
A
Ik kan in mei werken.
B
Ik kan in mei niet werken.

Slide 7 - Quizvraag

Maak goede zinnen:
1. kan | Roos | hard | werken
2. goed | Kun | samenwerken | jij | ?

Slide 8 - Open vraag

Maak goede zinnen:
1. gewerkt | heeft | hard | De schoonmaker
2. is | twee | vier | plus | Twee

Slide 9 - Open vraag

6.4 praat samen, werkblad

Praat samen: speel een spel met de kaartjes van werkblad 6.4

Slide 10 - Tekstslide

6.5 Luisteren naar - zorgen voor
Na sommige werkwoorden gebruiken we een ander woordje. Bijvoorbeeld: aan, in, met, naar, op, over, uit, voor. 
Dit zijn voorzetsels
  • Laura luistert naar de radio.
  • Karen denkt aan haar moeder.
  • Juan komt uit Spanje.
  • De buren zorgen soms voor onze kat. 

Slide 11 - Tekstslide

Je moet onthouden bij welke werkwoorden je 
welk voorzetsel gebruikt.
Zie hier de werkwoorden die je in A1 en A2 hebt geleerd:
bedanken voor
benieuwd zijn naar
denken aan
drukken op
gaan naar
genieten van
geven aan
houden van
interesse hebben in
kijken naar
klagen over
komen uit
krijgen van
luisteren naar
omgaan met
sparen voor
stoppen in
verdergaan met
wachten op
wennen aan
zeggen tegen
zich zorgen maken over
zin hebben in
zorgen voor

Slide 12 - Tekstslide

Welke zin is goed?
A
Wout drukt de knop van de lift.
B
Wout drukt op de knop van de lift.
C
Wout drukt met de knop van de lift

Slide 13 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Saar bewaart alle post
B
Saar bewaart voor alle post.

Slide 14 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Sarah gebruikt een potlood.
B
Sarah gebruikt voor een potlood.

Slide 15 - Quizvraag

Judith kijkt met haar kinderen ..... een mooie film.
A
aan
B
naar
C
met

Slide 16 - Quizvraag

Ik wacht al een kwartier ...... de bus.
A
op
B
met
C
voor

Slide 17 - Quizvraag

Truus zegt ........ Moniek dat ze morgen moet werken.
A
tegen
B
op

Slide 18 - Quizvraag

Maak zinnen met de woorden. Gebruik in elke zin een voorzetsel!
1. klagen
2. bedanken
3. genieten
4. drukken

Slide 19 - Open vraag

6.5 Luisteren naar - zorgen voor


Maak de opdrachten in je werkboek en maak de computeropdrachten. 

Slide 20 - Tekstslide