H4.4 Vermogen

4.4-2 Vermogen en energie
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

4.4-2 Vermogen en energie

Slide 1 - Tekstslide

Vermogen
Apparaten verbruiken energie, hoeveel energie per seconde een apparaat verbruikt noemen we het vermogen.
De eenheid van vermogen is dan ook J/s, of Watt (W).

Grotere apparaten hebben ook grotere vermogens, hiervoor gebruiken we vaak de eenheid kiloWatt (kW), dit is 1000 W

Slide 2 - Tekstslide

Vermogen


  • Bij een variabele vermogen (b.v. een mixer) wordt altijd het maximale vermogen gemeld.
  • Vermogen hangt af van spanning en stroomsterkte

Slide 3 - Tekstslide

Vermogen berekenen
Om te berekenen hoeveel energie een apparaat heeft verbruikt gebruik je de formule:


P is vermogen (W of kW)
U is spanning (V)
I is stroomsterkte (A)
P=UI

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Wat is de eenheid van vermogen?
A
Volt
B
Ampere
C
Watt

Slide 6 - Quizvraag

Reken om:
250 W = ..... kW

Slide 7 - Open vraag

de spanning van een lampje is 3 V en de stroomsterkte is 300 mA.
Bereken het vermogen.

Slide 8 - Open vraag

De stroomsterkte is 900 mA en
het vermogen is 7,3 W.
Bereken de spanning.

Slide 9 - Open vraag

De spanning is 24 V en het vermogen is 150 W. Bereken de stroomsterkte.

Slide 10 - Open vraag