Le passé composé

Le passé composé

Wat is de passé composé?

Wat is de Passé Composé?

1. toekomende tijd
2. tegenwoordige tijd
3. verleden tijd

De passé composé

bestaat uit 2 delen:

1: Hulpwerkwoord avoir of être

2: Voltooid deelwoord

Hoe maak je een passé composé?

STAPPENSCHEMA

STAP 1

Kies of je de passé composé gaat maken met 

être of avoir

Je kiest eigenlijk bijna altijd voor avoir.

Je kiest alleen voor être bij de volgende werkwoorden:

Alle andere werkwoorden krijgen dus een vorm van avoir

Bijvoorbeeld:

Je (commencer)                     J'ai commencé     (ik ben begonnen)

Tu (regarder)...                         Tu as regardé         (ik heb gekeken)

Vous (manger)...                      Vous avez mangé  (u heeft gegeten)

Jean et Pierre (acheter)       Jean et Pierre ont acheté  (J&P
                                                                                              hebben gekocht)

STAP 2

Maak het voltooid deelwoord 

Soms kun je het voltooid deelwoord niet zelf maken, dan moet je het uit je hoofd leren. Deze werkwoorden vind je op een aparte slide.

Voltooid deelwoord zelf maken:

• Het werkwoord eindigt op -er: haal -er weg, zet er é voor in de plaats.
  Bijvoorbeeld: regarder  --> regarder --> regard --> regardé

• Het werkwoord eindigt op -re: haal -re weg, zet er u voor in de plaats.

      Bijvoorbeeld: attendre --> attendre  --> attend  --> attendu

• Het werkwoord eindigt op -ir: haal -ir weg, zet er i voor in de plaats.
• Bijvoorbeeld: choisir  --> choisir  --> chois  --> choisi

De voltooide deelwoorden van de onregelmatige werkwoorden moet je uit je hoofd leren!

• avoir --> eu    bijv. Tu as eu (jij hebt gehad)
• être --> été     bijv. Nous avons été (wij zijn geweest)
• faire --> fait    bijv. Elles ont fait (zij hebben gemaakt)
• prendre --> pris bijv. Elle a pris (zij heeft genomen)

Passé composé

Persoonlijk vnw	avoir	voltooid dlw
J' (ik)	ai	parlé
Tu (jij)	as	parlé
Il/elle/on (hij/zij/men)	a	parlé
nous (wij)	avons	parlé
Vous (jullie/u)	avez	parlé
Ils/elles (zij)	ont	parlé

Ik heb gepraat

passé composé met avoir

Wat is het hulpwerkwoord bij:
'j'ai parlé'?

1. être
2. avions
3. avoir
4. aurais

Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord:
'manger'?

1. mange
2. mangé
3. manges
4. manger

Welk werkwoord is goed vervoegd in de passé composé:
tu (regarder = kijken)

1. as regardé
2. as regarder
3. a regardé
4. regardais

Welk werkwoord is goed vervoegd in de passé composé:
Nous (jouer)

1. avons jouer
2. avez joué
3. avons joué
4. avez joué

Welk werkwoord is goed vervoegd in de passé composé:
Je (regarder)

1. Je ai regardé
2. J'ai regardé
3. Je regarde
4. J'ai regarde

J' ......(avoir, passé composé)

1. j'ai été
2. j'ai eu
3. j'ai fait
4. j'ai pris

Passé Composé: wij zijn geweest

1. nous sommes été
2. nous avons étré
3. nous avons été
4. nous avons allés

Passé coomposé: ik heb gedaan/gemaakt

je/j'

tu

il / elle / on

nous

vous

ils/elles

sont

es

sommes

êtes

suis

est

STAP 3

LET OP!!!!

Deze stap doe je alléén als je bij stap 1 gekozen hebt voor être als hulpww!

Deze stap alleen doen als je voor être gekozen hebt!

Is het onderwerp van je zin (het onderwerp staat vóór de vorm van être):

• vrouwelijk enkelvoud (elle of een meisjesnaam of vrouwelijk persoon): zet een extra -e achter het voltooid deelwoord. Bijv. Elle est allée
• Mannelijk meervoud (ils of nous of vous): zet een extra -s achter het voltooid deelwoord. Bijv. Ils sont entrés
• Vrouwelijk meervoud (elles of meerdere meisjesnamen of vrouwelijke personen): zet een extra -es achter het voltooid deelwoord. Bijv. Elles sont montées

         Vervoegen met être

• aller
  
• arriver 
• entrer
  
• rentrer
  
• rester
  
• monter
  
• venir

• partir
• sortir
• descendre
• naître
• mourir
• retourner
• tomber

Bijvoorbeeld (être)

Elle (aller) .........               Elle est allée

Nous (entrer) ....              Nous sommes entrés

Pierre (monter)...            Pierre est monté

je suis venu

je suis venue (vr.)

tu es venu

tu es venue (vr.)

il est venu (altijd m. ev.)

elle est venue (altijd vr. ev.)

on est venu (als in "men")

on est venus (als in "wij", m.)

on est venues (als in "wij", vr.)

nous sommes venus (m.)

nous sommes venues (vr.)

vous êtes venu ("u", m.)

vous êtes venue ("u, vr.)

vous êtes venus ("jullie", m.)

vous êtes venues ("jullie", vr.)

ils sont venus (altijd m. mv.)

elles sont venues (altijd vr. mv.)

Combi m/v --> m

Oefenen met de "accord" 

De "accord" is de extra -e, -s of -es die je kunt krijgen als je être als hulpwerkwoord hebt gekozen.

Je m'appelle Hélène. Je suis ______ à Lyon hier soir.

1. arrivé
2. arrivée
3. arrivés
4. arrivées

Les garçons sont ________ à la maison.

1. rentré
2. rentrée
3. rentrés
4. rentrées

Mon grand-père est __________ à Hengelo.

1. allé
2. allée
3. allés
4. allées

Choisis le bon mot.
Marc est (rester) ici.

1. resté
2. restée
3. restés
4. restées

Choisis le bon mot.
Marc et Antoine sont (entrer) ici.

1. entré
2. entrée
3. entrés
4. entrées

Choisis le bon mot.
Madeleine est (aller) au Sénégal.

1. allé
2. allée
3. allés
4. allées

Choisis le bon mot.
Madeleine a (visiter) le Sénégal.

1. visité
2. visitée
3. visités
4. visitées

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?

1. rentrer (terugkeren)
2. être (zijn)
3. écouter (luisteren)
4. louer (huren)

Wat is de juiste volgorde van het hulpwerkwoord être?

1. Zij zijn gekomen
2. Hij heeft gezien
3. Wij hebben gehad
4. Ik ben geweest

Welk werkwoord wordt gebruikt in het passé composé met être?

1. Rentrer
2. Avoir
3. Arriver
4. Parler

Hoe vorm je het passé composé met être?

1. Hij heeft gelopen
2. Ik ben gekomen
3. Wij hebben geslapen
4. Zij zijn vertrokken

Wat is het hulpwerkwoord bij:
'j'ai parlé'?

1. être
2. avions
3. avoir
4. aurais

Wat is het voltooid deelwoord van het werkwoord:
'manger'?

1. mange
2. mangé
3. manges
4. manger

Welk werkwoord is goed vervoegd in de passé composé:
tu (regarder = kijken)

1. as regardé
2. as regarder
3. a regardé
4. regardais

Welk werkwoord is goed vervoegd in de passé composé:
Nous (jouer)

1. avons jouer
2. avez joué
3. avons joué
4. avez joué

Welk werkwoord is goed vervoegd in de passé composé:
Je (regarder)

1. Je ai regardé
2. J'ai regardé
3. Je regarde
4. J'ai regarde

Mes copains ...........un bon week-end.
(hebben gehad)

Passé composé (avoir)

1. ont été
2. ont eu
3. sont
4. sont été

J' ......(avoir, passé composé)

1. j'ai été
2. j'ai eu
3. j'ai fait
4. j'ai pris

Rep. Un1 | Grammaire 'Passé composé' | avoir

Ma soeur ... ...... un nouveau portable (acheter)

1. achète
2. a acheté
3. a achetée
4. a acheter

Passé Composé: wij zijn geweest

1. nous sommes été
2. nous avons étré
3. nous avons été
4. nous avons allés

J'ai ......... au concert (être - geweest)

Passé composé (avoir)

1. aller
2. eu
3. suis
4. été

Hoe zeg je "Ik heb gepraat"?

Passé composé (avoir)

1. je parle
2. tu parles
3. J'ai parlé
4. Tu as parlé

Hoe zeg je
"Wij hebben gezongen."?

Passé composé (avoir)

1. On a chanté.
2. On est chanté.
3. Nous chantons.
4. Nous avons chanté.

Passé coomposé: ik heb gedaan/gemaakt

Passé composé met avoir p.157

p.                              

Passé composé

Persoonlijk vnw	avoir	voltooid dlw
J' (ik)	ai	parlé
Tu (jij)	as	parlé
Il/elle/on (hij/zij/men)	a	parlé
nous (wij)	avons	parlé
Vous (jullie/u)	avez	parlé
Ils/elles (zij)	ont	parlé

Ik heb gepraat

passé composé met avoir