H4 Herhalen passé composé

PROGRAMME
  • Les buts
  • Révision (herhaling) - avoir & être
  • Le passé composé
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

PROGRAMME
  • Les buts
  • Révision (herhaling) - avoir & être
  • Le passé composé

Slide 1 - Tekstslide

Les buts
  • Ik weet hoe ik de passé composé maak in het Frans.

  • Ik kan de passé composé toepassen in zinsverband. 

Slide 2 - Tekstslide

avoir & être
Voor de passé composé moet je de werkwoorden être (zijn) en avoir (hebben) uit je hoofd kennen. 

Weet jij ze nog? Wij beginnen met avoir
Ben jij al een ster in de passé composé, maak dan ex.15 (p.59)

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Sleepvraag
Koppel de juiste vorm van avoir 
aan het juiste persoonlijk voornaamwoord

Slide 5 - Tekstslide

je/j'
tu
il / elle / on
nous
vous
ils/elles
ont
as
avons
avez
ai
a

Slide 6 - Sleepvraag

Sleepvraag
Koppel nu de juiste vorm van het werkwoord être
aan het juiste persoonlijk voornaamwoord

Slide 7 - Tekstslide

je/j'
tu
il / elle / on
nous
vous
ils/elles
sont
es
sommes
êtes
suis
est

Slide 8 - Sleepvraag

Wat is een passé composé?
De passé composé is hetzelfde als in het Nederlands de V.T.T.
Oftewel: onderwerp + vorm van zijn of hebben + voltooid deelwoord.

Bijvoorbeeld: ik heb gelopen / wij hebben gefietst / zij zijn gegaan

In het Frans is de passé composé (V.T.T.): 
onderwerp + vorm van avoir of être + voltooid deelwoord

Slide 9 - Tekstslide

De passé composé
Bestaat uit 2 delen:

1: Hulpwerkwoord avoir of être

2: Voltooid deelwoord

Slide 10 - Tekstslide

Hoe maak je een passé composé?
STAPPENSCHEMA

Slide 11 - Tekstslide

STAP 1
Kies of je de passé composé gaat maken met 
être of met avoir

Slide 12 - Tekstslide

Je kiest eigenlijk bijna altijd voor avoir.
Je kiest alleen voor être bij de volgende werkwoorden:

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeelden met être
Elle (aller) .........               Elle est allée
Nous (entrer) ....              Nous sommes entrés
Pierre (monter)...            Pierre est monté


Slide 15 - Tekstslide

Alle andere werkwoorden hebben avoir als hulpwerkwoord
Bijvoorbeeld:
Je (commencer)                     J'ai commencé     (ik ben begonnen)
Tu (regarder)...                         Tu as regardé         (ik heb gekeken)
Vous (manger)...                      Vous avez mangé  (u heeft gegeten)
Jean et Pierre (acheter)       Jean et Pierre ont acheté  (J&P
                                                                                              hebben gekocht)


Slide 16 - Tekstslide

STAP 2

Maak het voltooid deelwoord .

Slide 17 - Tekstslide

Voltooid deelwoord zelf maken:
  • Het werkwoord eindigt op -er: haal -er weg, zet er é voor in de plaats.
    Bijvoorbeeld: regarder  --> regarder --> regard --> regardé

  • Het werkwoord eindigt op -re: haal -re weg, zet er u voor in de plaats.
          Bijvoorbeeld: attendre --> attendre --> attend --> attendu

  • Het werkwoord eindigt op -ir: haal -ir weg, zet er i voor in de plaats.
    Bijvoorbeeld: choisir  --> choisir  --> chois  --> choisi

Slide 18 - Tekstslide

De voltooide deelwoorden van de onregelmatige werkwoorden moet je uit je hoofd leren!
  • avoir --> eu    bijv. Tu as eu (jij hebt gehad)
  • être --> été     bijv. Nous avons été (wij zijn geweest)
  • faire --> fait    bijv. Elles ont fait (zij hebben gemaakt)
  • venir  --> venu bijv. Elle est venue (zij is gekomen)

Slide 19 - Tekstslide

STAP 3
LET OP!!!!
Deze stap doe je alléén als je bij stap 1 gekozen hebt voor être als hulpww!

Slide 20 - Tekstslide

Deze stap alleen doen als je voor être gekozen hebt!
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
-
Je suis venu
e
Je suis venue
Meervoud
s
Ils sont venus
es
Elles sont venues

Slide 21 - Tekstslide

Deze stap alleen doen als je voor être gekozen hebt!
Is het onderwerp van je zin (het onderwerp staat vóór de vorm van être):
  • vrouwelijk enkelvoud (elle of een meisjesnaam of vrouwelijk persoon): zet een extra -e achter het voltooid deelwoord. Bijv. Elle est allée
  • Mannelijk meervoud (ils of nous of vous): zet een extra -s achter het voltooid deelwoord. Bijv. Ils sont entrés
  • Vrouwelijk meervoud (elles of meerdere meisjesnamen of vrouwelijke personen): zet een extra -es achter het voltooid deelwoord. Bijv. Elles sont montées

Slide 22 - Tekstslide

je suis venu
je suis venue (vr.)
tu es venu
tu es venue (vr.)
il est venu (altijd m. ev.)
elle est venue (altijd vr. ev.)
on est venu (als in "men")
on est venus (als in "wij", m.)
on est venues (als in "wij", vr.)

nous sommes venus (m.)
nous sommes venues (vr.)
vous êtes venu ("u", m.)
vous êtes venue ("u, vr.)
vous êtes venus ("jullie", m.)
vous êtes venues ("jullie", vr.)
ils sont venus (altijd m. mv.)
elles sont venues (altijd vr. mv.)

Combi m/v --> m

Slide 23 - Tekstslide

Even oefenen
L'accord is de extra -e, -s of -es die je kunt krijgen als je être als hulpwerkwoord hebt gekozen.
Hier gaan wij nu mee oefenen.

Slide 24 - Tekstslide

Je m'appelle Hélène. Je suis ______ à Lyon hier soir.
A
arrivé
B
arrivée
C
arrivés
D
arrivées

Slide 25 - Quizvraag

Les garçons sont ________ à la maison.
A
rentré
B
rentrée
C
rentrés
D
rentrées

Slide 26 - Quizvraag

Mon grand-père est __________ à Rotterdam.
A
allé
B
allée
C
allés
D
allées

Slide 27 - Quizvraag

Ik begrijp wanneer ik een e of een s toe moet voegen.

Slide 28 - Poll

SAMENVATTING
  1. Kies of je met avoir of être moet werken (zie slide 13 voor de werkwoorden die met être moeten worden vervoegd, alle andere werkwoorden gaan met avoir!) en vul die vorm vast in
  2. Maak zelf het voltooid deelwoord als je werkwoord regelmatig is. Of kies het voltooid deelwoord als je werkwoord onregelmatig is (zie slide 18). Zet het voltooid deelwoord achter stap 1
  3. Als je bij stap 1 voor être hebt gekozen, kijk je of het onderwerp van de zin vrouwelijk enkelvoud of meervoud is, of mannelijk meervoud. Dan doe je stap 3 (zie slide 20) en voeg je eventueel een extra -e of -s of -es toe aan je voltooid deelwoord.

Slide 29 - Tekstslide

QUIZ PASSÉ COMPOSÉ 

Slide 30 - Tekstslide

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
gagner (winnen)
B
faire (doen, maken)
C
aller (gaan)
D
avoir (hebben)

Slide 31 - Quizvraag

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester (blijven)
B
aller (gaan)
C
regarder (kijken)
D
entrer (binnengaan)

Slide 32 - Quizvraag

Elle (regarder, passé composé) un film sur Netflix.
A
a regardé
B
est regarder
C
est regardé
D
est regardée

Slide 33 - Quizvraag

Elles (parler, passé composé) de leur dernier achat.
A
ont parlé
B
sont parlé
C
sont parler
D
ont parlées

Slide 34 - Quizvraag

Ils (envoyer, passé composé) une carte de nouvel an à Malika.
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 35 - Quizvraag

Heb je nog vragen of begrijp jij het helemaal? Geef aan dat jij het begrijpt of stel hier jouw vraag.

Slide 36 - Open vraag