Economie Paragraaf 1.7 zomerkoninkjes

Hoofdstuk 1: 
Wikken en wegen

Paragraaf 7: Zomerkoninkjes

Tekstboek blz: 20 en 21
Werkboek blz: 18 en 19
timer
2:00
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1: 
Wikken en wegen

Paragraaf 7: Zomerkoninkjes

Tekstboek blz: 20 en 21
Werkboek blz: 18 en 19
timer
2:00

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel:
In deze paragraaf leer je hoe op de markt de prijs tot stand komt. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Consumenten
Consumenten zorgen voor de vraag naar producten.

Slide 5 - Tekstslide

De vraag:
  • De vraag stijgt als de prijs laag is. 
  • De vraag bestaat uit de hoeveelheden van een product die kopers willen kopen bij verschillende prijzen. 

Slide 6 - Tekstslide

Jennifer doet boodschappen. 

Voor groente en fruit gaat ze naar de groentemarkt op het plein. 
Ze ziet dat er al zomerkoninkjes te koop zijn, maar vindt 3,50 euro voor een doorsje van vijfhonderd gram zomerkoninkjes 
(verse Nederlandse aardbeien van de koude grond) te duur. 

Slide 7 - Tekstslide

Hoeveel kilo aardbeien willen mensen kopen voor €3,50?
A
0 kilo
B
100 kilo
C
200 kilo
D
400 kilo

Slide 8 - Quizvraag

Bij een prijs van €2,00 hadden meer mensen aardbeien gekocht. Hoeveel kilo was er dan verkocht?
A
0 kilo
B
100 kilo
C
200 kilo
D
400 kilo

Slide 9 - Quizvraag

Jennifer vindt de aardbeien te duur, en koopt ze niet. Hoort ze toch bij de vragers?
Leg je antwoord uit.

Slide 10 - Open vraag

Producenten
Producenten zorgen voor het aanbod van producten.

Slide 11 - Tekstslide

Het aanbod:
  • Het aanbod bestaat uit de hoeveelheden die winkeliers en andere ondernemers willen verkopen bij verschillende prijzen. 
  • Als de prijs te laag is, zullen sommige ondernemers stoppen het product te kopen, daarom is het aanbod bij een lage prijs lager dan bij een hoge prijs. 

Slide 12 - Tekstslide

Bruce staat elke zaterdag op de markt. Hij verkoopt aardbeien, maar niet elke week. Hij verkoopt ze alleen als de prijs voor hem aantrekkelijk is. Wat is voor hem een aantrekkelijke prijs?
A
Een lage prijs
B
Een hoge prijs

Slide 13 - Quizvraag

De vraag is kleiner dan het aanbod:
  • De vraag en het aanbod veranderen van dag tot dag. 
  • Daardoor kan de vraag kleiner zijn dan het aanbod. Dit betekent dag de vragers bij de dan geldende prijs minder willen kopen dan er aangeboden wordt. 
  • De prijs daalt dan.

Slide 14 - Tekstslide

Het is zomer en mooi weer. Bruce heeft op de veiling flink wat aardbeien ingekocht. Bekijk de afbeelding. 

Slide 15 - Tekstslide

Is het aanbod van aardbeien
in de afbeelding groot of
klein?

A
Groot
B
Klein

Slide 16 - Quizvraag

Hoe reageren de marktkooplui op deze situatie?

Slide 17 - Open vraag

Waarom veranderen ze de prijs van hun aardbeien?

Slide 18 - Open vraag

De vraag is groter dan het aanbod:
  • De vraag kan ook groter zijn dan het aanbod. De vragers willen dan bij de dan geldende prijs meer kopen dan er aangeboden wordt. 
  • Het is voor aanbieders dan gemakkelijk hun producten te verkopen. --> de prijzen gaan omhoog. 
  • Als de vraag groter is dan het aanbod, stijgt de prijs. 

Slide 19 - Tekstslide

Een maand geleden kocht Bruce op de veiling de eerste verse zomerkoninkjesl Hij was de eerste die deze aardbeien aanbood op de markt. 
Zie de afbeelding. 

Slide 20 - Tekstslide

De meeste mensen hebben geen €6,- over voor een doosje aardbeien. Waarom kan hij de prijs toch vragen?

Slide 21 - Open vraag

Wat gebeurt er met de prijs als het aanbod kleiner is dan de vraag naar aardbeien?
A
De prijs van aardbeien daalt
B
De prijs van aardbeien stijgt

Slide 22 - Quizvraag

Vraag en aanbod
Wat is de minimale prijs die een aanbieder wil hebben?
Wat is de maximale prijs die een vrager wil betalen?

Als er meer aanbod is, en minder vraag, dan daalt de prijs.
Als er meer vraag is dan aanbod, dan stijgt de prijs.

Slide 23 - Tekstslide

Vraag en aanbod
Alle vraag en aanbod bij elkaar noemen we de markt. 

Bijvoorbeeld: Alle vraag en aanbod van bloemen bij elkaar noemen we de markt voor bloemen.

Slide 24 - Tekstslide

Aan de slag:
Maken opdracht 6 t/m 10. 
 
timer
20:00

Slide 25 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 26 - Tekstslide

Terugblik op deze les:
Als de prijs hoger wordt: 
  • daalt de vraag;
  • stijgt het aanbod. 
Als de vraag groter is dan het aanbod, stijgt de prijs.
Als de vraag kleiner is dan het aanbod, daalt de prijs. 
De markt van een product bestaat uit: 
  • Alle vraag naar dat product bij elkaar;
  • alle aanbod van dat product bij elkaar. 

Slide 27 - Tekstslide