§ 1.2 BBP: de objectieve methode

§1.2 BBP: de objectieve methode
Hoe berekenen we de toegevoegde waarde?

Kernwoorden:
- Objectieve, subjectieve en bestedingsmethode
- BBP
- Afschrijvingen
- NBP
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

§1.2 BBP: de objectieve methode
Hoe berekenen we de toegevoegde waarde?

Kernwoorden:
- Objectieve, subjectieve en bestedingsmethode
- BBP
- Afschrijvingen
- NBP

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

BBP: 3 methodes
Het bruto binnenlands product is een macro-economisch kengetal. 

Er zijn 3 methodes om het bbp (toegevoegde waarde) te berekenen:



Slide 3 - Tekstslide

  • De objectieve methode: omzet – inkoop goederen en diensten (bij andere bedrijven)
  • De subjectieve methode: optelsom beloningen primaire inkomens = loon + huur + rente + pacht + winst 
  • De bestedingsmethode: alle binnenlandse bestedingen bij elkaar opgesteld =  C + I + O + E – M 

Slide 4 - Tekstslide

Toegevoegde waarde: objectieve methode
Productie heet ook wel toegevoegde waarde
Een producent koopt grondstoffen/halffabrikaten in, en bewerkt dit product (verder) m.b.v. productiefactoren. 
Het verschil tussen de waarde van de ingekochte producten/diensten en de verkochte producten, heet de toegevoegde waarde.

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld 
Een kledingzaak verkoopt (alleen) spijkerbroeken.
- De consument betaalt € 50
- De inkoop van één spijkerbroek bij de groothandel is € 35
- Diverse hulpmiddelen: € 500 per maand.
- Verschillende diensten van derden: € 2000 per maand.
- De kledingzaak verkoopt 1000 spijkerbroeken per maand.


Slide 6 - Tekstslide

Hoe groot is de productie van de kledingzaak (hoeveel produceert de kledingzaak echt zelf)?
.................................................................................................
.................................................................................................
.................................................................................................
.................................................................................................
.................................................................................................
.................................................................................................
.................................................................................................
.................................................................................................

Slide 7 - Tekstslide

Hoe groot is de productie van de kledingzaak (hoeveel produceert de kledingzaak echt zelf)?
Omzet (prijs x verkochte hoeveelheid) - productie van anderen 
= omzet - inkoop spijkerbroeken - inkoop hulpmiddelen - diensten van derden

Omzet = € 50 x 1000 = € 50.000
Toegevoegde waarde = 
50.000 – (35 x 1000) – 500 – 2000 = € 12.500

Slide 8 - Tekstslide

Afschrijvingen
In het voorbeeld van de kledingzaak hierboven, is de toegevoegde waarde €12.500. Dit is de bruto toegevoegde waarde.
De machines e.d. die gebruikt worden om mee te produceren, verliezen elk jaar een gedeelte van hun waarde. 
Deze waardedaling noemen we afschrijvingen

Slide 9 - Tekstslide

Als we de afschrijvingen van de bruto toegevoegde waarde afhalen, krijgen we de netto toegevoegde waarde.

Slide 10 - Tekstslide

De toegevoegde waarde van de overheid
De overheid verkoopt meestal haar producten niet, maar toch voegt ook de overheid waarde toe. 
Dit wordt gemeten door het totaal van alle ambtenarensalarissen te nemen. Dit geeft een goed beeld van de waarde die de overheid toevoegt.


Slide 11 - Tekstslide

BBP & BNP
Het totaal van alle bruto toegevoegde waardes van alle bedrijven + de overheid in een land, heet het bruto binnenlands product.
Als de afschrijvingen ervan af worden gehaald, hou je het netto binnenlands product over.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Video