In de figuur hiernaast zie je vier lenzen van opzij. Welke uitspraak over de lenzen is goed?
A
Alle vier de lenzen zijn negatief
B
Alle vier de lenzen zijn positief
C
De lenzen A en B zijn negatief, de lenzen C en D zijn positief
D
De lenzen A en B zijn positief, de lenzen C en D zijn negatief.
1 / 37
volgende
Slide 1: Quizvraag
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3
In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
In de figuur hiernaast zie je vier lenzen van opzij. Welke uitspraak over de lenzen is goed?
A
Alle vier de lenzen zijn negatief
B
Alle vier de lenzen zijn positief
C
De lenzen A en B zijn negatief, de lenzen C en D zijn positief
D
De lenzen A en B zijn positief, de lenzen C en D zijn negatief.
Slide 1 - Quizvraag
Hiernaast zie je vier lenzen van opzij. Welke lens uit deze figuur is de sterkste lens?
A
lens A
B
lens B
C
lens C
D
lens D
Slide 2 - Quizvraag
Hiernaast zie je vier lenzen van opzij. Bij welke lens is de brandpuntsafstand het grootst?
A
lens A
B
lens B
C
lens C
D
lens D
Slide 3 - Quizvraag
Hoe reageren de pupillen van je ogen als het in een goed verlichte ruimte plotseling donker wordt?
A
Je pupillen blijven groot
B
Je pupillen blijven klein
C
Je pupillen worden groter
D
Je pupillen worden kleiner
Slide 4 - Quizvraag
Je wilt een foto maken van een bloem waarop een vlinder zit. De bloem staat op ongeveer 5 meter van je af. Door een hek kun je niet dichterbij komen. Hoe kun je de bloem met de vlinder toch goed op de foto krijgen?
A
Je moet de belichting instellen
B
Je moet flitslicht gebruiken
C
Je moet inzoomen
D
Je moet uitzoomen
Slide 5 - Quizvraag
Een lichtstraal loopt evenwijdig aan de hoofdas en wordt gebroken door een bolle lens. Wat gebeurt er na breking van de lichtstraal?
A
Na breking gaat de lichtstraal door het brandpunt.
B
Na breking gaat de lichtstraal door het midden van de lens.
C
Na breking gaat de lichtstraal evenwijdig aan de hoofdas verder.
Slide 6 - Quizvraag
Je ziet een vis zwemmen in het water. Waar zwemt de vis op het moment dat je hem ziet?
A
De vis zwemt in A
B
De vis zwemt in B
C
De vis zwemt in C
Slide 7 - Quizvraag
In de figuur is een tekening van het oog met daarvoor een negatieve lens van een bril. Er zit een fout in de tekening.
I Volgens Jan moet de lens voor het oog bol zijn II Volgens Mary is het beeld op het netvlies verkeerd getekend
A
Geen van beiden heeft gelijk
B
Alleen Jan heeft gelijk
C
Alleen Mary heeft gelijk
D
Jan en Mary hebben allebei gelijk
Slide 8 - Quizvraag
Els maakt een foto van haar vriendin Danique. Wat is de voorwerpsafstand bij deze foto?
A
de afstand tussen de fotocamera en Danique
B
de afstand tussen de lens en Danique
C
de afstand tussen de lichtgevoelige plaat en Danique
D
De afstand tussen de lichtgevoelige plaat en de lens
Slide 9 - Quizvraag
Margo houdt een bolle lens in het zonlicht. Hoe gaat de lichtbundel verder na breking door de lens?
A
Na breking is de lichtbundel convergent
B
Na breking is de lichtbundel divergent
C
Na breking is de lichtbundel evenwijdig
Slide 10 - Quizvraag
In zonlicht komen ook andere soorten licht voor: infrarood en ultraviolet licht. Welk soort licht kan een mens niet zien?
A
alleen infrarood licht
B
alleen ultraviolet licht
C
zowel infrarood als ultraviolet
Slide 11 - Quizvraag
Voorwerpen kunnen licht doorlaten, terugkaatsen of absorberen. Welk begrip past bij het opnemen van licht?
A
doorlaten
B
terugkaatsen
C
absorberen
Slide 12 - Quizvraag
Sleep de woorden witte of zwarte naar de goede plek in de zin.
In de zomer is een jas warmer dan een
jas.
Een auto is 's zomers koeler dan een
auto.
zwarte
witte
zwarte
witte
Slide 13 - Sleepvraag
De zon schijnt op een groene plant. Het zonlicht wordt teruggekaatst door de groene bladeren. Een deel van het zonlicht wordt door de bladeren opgenomen. Wat gebeurt er met het opgenomen licht?
A
Het licht geeft kleur aan het blad.
B
Het licht wordt gereflecteerd.
C
Het licht wordt omgezet in ultraviolette straling.
D
Het licht wordt omgezet in warmte.
Slide 14 - Quizvraag
Jan heeft op z’n verjaardag een rode scooter gekregen. De scooter staat in de zon. Waarom zie jij de kleur van de scooter als rood?
A
De lak absorbeert rood en kaatst alle overige kleuren terug.
B
De lak absorbeert alle kleuren en kaatst rood terug.
C
De lak absorbeert alle kleuren en kaatst niets terug.
D
De lak absorbeert niets en kaatst alle kleuren terug.
Slide 15 - Quizvraag
Sleep de juiste woorden naar de holle of bolle lens
Positief
Negatief
Convergerend
Divergerend
Lichtstralen komen bij elkaar
Lichtstralen gaan uit elkaar
Slide 16 - Sleepvraag
Mark kijkt op de torenklok hoe laat het is. Wat gebeurt er met zijn ooglenzen als hij daarna op zijn horloge kijkt?
A
Zijn ooglenzen worden boller.
B
Zijn ooglenzen worden minder bol.
C
Er gebeurt niets met zijn ooglenzen.
Slide 17 - Quizvraag
Omdat Mark niet altijd even goed ziet, gaat hij naar de oogarts. De oogarts zegt dat Mark een bril nodig heeft, omdat hij bijziend is. Wat betekent bijziend?
A
Zonder bril kun je alleen dichtbij scherp zien.
B
Zonder bril kun je alleen veraf scherp zien.
C
Zonder bril kun je dichtbij en veraf scherp zien, maar daartussen niet.
D
Zonder bril kun je helemaal niets scherp zien.
Slide 18 - Quizvraag
Wat is accommoderen?
A
Regelen van de hoeveelheid licht dat in het oog mag komen.
B
Scherpstellen van het oog door de bolling van de ooglens te veranderen.
C
Scherpstellen van het oog door de iris te vergroten of te verkleinen.
Slide 19 - Quizvraag
timer
1:00
Is de licht bron
Natuurlijk of Kunstmatig
Slide 20 - Sleepvraag
Direct licht
Indirect licht
Slide 21 - Sleepvraag
In de spiegel kijken
De TV aanzetten
vitamine D op de huid
Naar de radio luisteren
UV-licht
Zichtbaar licht
Radio golven
Infrarood licht
Slide 22 - Sleepvraag
Infrarood is warmtestraling
A
Juist
B
Onjuist
Slide 23 - Quizvraag
In de rechthoekjes in de figuren hieronder zit een holle of een bolle lens. Sleep de figuren naar het juiste vak.
Holle Lens
Bolle Lens
Slide 24 - Sleepvraag
Een holle lens, heeft geen brandpunt.
A
waar
B
niet waar
Slide 25 - Quizvraag
Wat is waar over ultraviolette straling?
A
je kan het alleen zien
B
je kan het alleen voelen
C
je kan het zien en voelen
D
je kan het niet zien en niet voelen
Slide 26 - Quizvraag
Wat is een brandpunt?
A
het punt waar lichtstralen bij elkaar komen
B
Het punt in de lens
C
een punt wat verbrand is
D
hetzelfde als een beeldpunt
Slide 27 - Quizvraag
Kun je ultraviolet zien?
A
ja
B
nee
Slide 28 - Quizvraag
Voorwerp
Hoofdas
Lens
Brandpunt
Beeldpunt
Slide 29 - Sleepvraag
Infrarood
Ultraviolet
Slide 30 - Sleepvraag
Wat betekent "infrarood"?
A
voor het rood
B
voorbij het rood
C
warm rood
D
koud rood
Slide 31 - Quizvraag
Als de brandpunt afstand groot is, betekent het dat...
A
... het een sterke lens is
B
... het een zwakke lens is
Slide 32 - Quizvraag
Zet de kleuren van het kleurenspectrum/ de regenboog op de juiste plek.
Oranje
Geel
Rood
Blauw
Violet
Groen
Slide 33 - Sleepvraag
Verziend
Bijziend
Slide 34 - Sleepvraag
ik heb een bril nodig om te
ik ben verziend
ik ben bijziend
lezen
autorijden
Slide 35 - Sleepvraag
lens
iris
netvlies
oogzenuw
Slide 36 - Sleepvraag
Als je ooglens van vorm verandert, noem je dat accomoderen.