Disk Thema 18 - Toekomst - Intro

Thema 18 - Toekomst
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Thema 18 - Toekomst

Slide 1 - Tekstslide

Disk Thema 18 - Toekomst

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
  • Na deze les kun je uitleggen wat toekomst is en wat het   betekent. 
  • Na deze les begrijp jij 10 woorden en de betekenis daarvan uit het thema 18 toekomst.

Slide 3 - Tekstslide

Schrijf toekomst in je eigen taal

Slide 4 - Woordweb

Waar denk je aan bij het woord 'toekomst"?

Slide 5 - Woordweb

Waar woon jij over 5 jaar?

Slide 6 - Open vraag

Wat is er leuk aan toekomst?

Slide 7 - Open vraag

Zijn er ook nadelen aan toekomst?

Slide 8 - Open vraag

SAMEN
We kijken het filmpje aan het begin van het thema

Slide 9 - Tekstslide

Zoek een plaatje wat past bij wat jij in de toekomst graag wilt bereiken.

Slide 10 - Open vraag

De woordenlijst
Jij krijg de woordenlijst van mij, we bespreken de eerste woorden samen. 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Noem iets uit het aanbod van de supermarkt.

Slide 15 - Woordweb

Slide 16 - Tekstslide

Wat wil jij later worden?

Slide 17 - Woordweb

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Alle mensen die in een flat wonen, noem je de bewoners.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Schrijf de ik-vorm van afspreken

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Noem iets wat je kunt combineren.

Slide 26 - Woordweb

Als ik thuis kom, doe ik mijn jas uit en daarna ga ik....

Slide 27 - Woordweb

Als iets definitief is...
A
dan kun je het nog veranderen.
B
dan kun je het niet meer veranderen.
C
dan wil je het graag veranderen.
D
dan wil iemand iets weten.

Slide 28 - Quizvraag

HUISWERK
- Je hebt nu 10 woorden opgeschreven.
- Zet de betekenis bij alle 10 de woorden die je opgeschreven hebt.
- Maak een zin met elk woord. 

Dit is huiswerk voor woensdag 9  februari. 

Slide 29 - Tekstslide