Kapitel 11 Freizeit und Freundschaft

K. 12 Schnee und Skiurlaub 
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

K. 12 Schnee und Skiurlaub 

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?

  1. Hören
  2. Lesen
  3. Landeskunde

Slide 2 - Tekstslide

Proefwerk
Kapitel 11 und 12

1. Wörterliste 
2. Grammatik
3. Leesteksten

Slide 3 - Tekstslide

S. 93 Hören Aufgabe 14.2


Skiurlaub - Interview

In het interview zijn woorden of woordgroepen vervangen door een piep. Kruis aan welk woord of welke woordgroep op de plek van de pieptoon hoort te staan.

Slide 4 - Tekstslide

S. 95 Lesen Aufgabe 15.3



Skiurlaub
Centraal examen Duits
1. Openvragen altijd in het Nederlands antwoorden.
2. Citeren: aantal woorden, stukje van een zin of een hele zin overnemen. (DUITS)
lange zin; alleen de eerste 2 woorden opschrijven.

Slide 5 - Tekstslide

S. 97 grammatik Aufgabe 15.5



1e en 4e naamval




1. Alleen mannelijk verandert.
2. Begin van de zin DER
3. Midden van de zin DEN

Slide 6 - Tekstslide

S. 97 Blog Aufgabe 16.1



Florian is op wintersport geweest. Zijn oma is benieuwd hoe hij het heeft gehad.

Lees TB, bron 16. Beantwoord dan de vragen. 

Slide 7 - Tekstslide

S. 98 Hören Aufgabe 16.2



Wettervorhersage

Slide 8 - Tekstslide

S. 101 Landeskunde Aufgabe 18.1



Die besten Ski - Apps.


Lees de apps.
Kruis aan welk app bij welk icon hoort.

Slide 9 - Tekstslide

S. 101 Voltooid deelwoord Aufgabe 18.2



Grammatik: voltooid deelwoord

ge + stam = t

ieren = stam + t
be + ver + er = stam + t

Slide 10 - Tekstslide

S. 102 Landeskunde Aufgabe 18.4



Welk zin hoort bij welk woord?

Slide 11 - Tekstslide

S. 88 Wörter Aufgabe 10.2


Signaalwoorden

Oder / ob?
Keuze = oder

Hast du eine blaue ob/oder eine schwarze Hose gekauft?


Slide 12 - Tekstslide

Wanneer gebruik je oder?
A
bij een keuze
B
overige gevallen

Slide 13 - Quizvraag

(oder/ob) das geht weiß ich nicht
A
oder
B
ob

Slide 14 - Quizvraag

Warst du in Bremen ob/oder Hamburg?
A
ob
B
oder

Slide 15 - Quizvraag

Ich sage dir morgen (oder/ob) ich komme
A
ob
B
oder

Slide 16 - Quizvraag

Wenn/denn die Sonne Scheint, komm ich zu Fuß!
A
wenn
B
denn

Slide 17 - Quizvraag

Ich sammle weil/zum Beispiel Comics und Computerspiele
A
weil
B
zum Beispiel

Slide 18 - Quizvraag

S. 89 Lesen Aufgabe 11.1
TB, bron 11
Joggen im Winter

1. Lees de vraag
2. Lees dan de tekst


Slide 19 - Tekstslide

S. 90 Grammatik Aufgabe 11.3
Voltooid deelwoord
ge + stam + t
Studieren = stam + t
Reparieren = stam + t
bezahlen = stam + t
verkaufen = stam + t
erzählen = stam + t


Slide 20 - Tekstslide

Spielen
A
gespielen
B
gespielt
C
spielt

Slide 21 - Quizvraag

fotografieren
A
gefotografiert
B
fotografiert
C
gefotogriefen

Slide 22 - Quizvraag

verkaufen
A
geverkauft
B
verkauft
C
geverkaufen

Slide 23 - Quizvraag

operieren
A
operiert
B
geoperiert
C
geopiereren

Slide 24 - Quizvraag

bestellen
A
gebestellen
B
bestellt
C
gebestellt

Slide 25 - Quizvraag

S. 46 Lesen Aufgabe 7.1
TB, bron 7
Mit 74 Jahren in die Disko

1. Lees de vragen door.
2. Lees dan de tekst. 

Slide 26 - Tekstslide

S. 46 Aussprache Aufgabe 7.2
Luister naar de uitspraak.

Liebesfilm: i - ie
Eintritsskarte: ai - ei
Neugierig: oi - eu
Gebäude: au - oi 

Slide 27 - Tekstslide

S. 48 Lesen Aufgabe 8.1
TB, bron 8
Freunde

Beantwoord de vragen..

Slide 28 - Tekstslide

S. 49 Wörter Aufgabe 8.4
Jongeren onder elkaar
 gebruiken eigen woorden... 

niet rauchen maar qualmen.


Slide 29 - Tekstslide

S. 83 Grammatik Aufgabe 83


1e = onderwerp (ich, du, er/sie/es, wir, Sie/sie)
4e = lijdenvoorwerp (mich, dich, ihn, uns, euch, Sie/sie)



Slide 30 - Tekstslide

S. 83 Grammatik Aufgabe 83


Stappenplan krijg je bij de toets!!
1. Staat het begin van de zin --> 1e naamval onderwerp --> ich, du, er/sie/es, wir etc.
2. Is het zelfstandignaamwoord mannelijk, dan keuze tussen der/den. Anders gewoon het lidwoord, die, das invullen.
Bijv: Der Vater kauft .......... Mütze (v)



Slide 31 - Tekstslide

Afkortingen
(m) = mannelijk (der/den)
(v) = vrouwelijk (die)
(mv) = meervoud (die)
(o) = onzijdig  (das)

Slide 32 - Tekstslide

Mein Freund sucht seine Mutter
A
1e = seine Mutter 4e = Mein Freund
B
1e= Mein Freund 4e = seine Mutter

Slide 33 - Quizvraag

Sie kauft die Spiele
A
1e = Sie 4e = die Spiele
B
1e = die Spiele 4e = Sie

Slide 34 - Quizvraag

...... Anfänger (m) hat noch keinen Skipass
A
der
B
den

Slide 35 - Quizvraag

Der Vater kauft .... Mütze (v)
A
die
B
der
C
den

Slide 36 - Quizvraag

Ich sehe .... Skifahrer (m)
A
der
B
den

Slide 37 - Quizvraag

Thomas besucht ... Oma (v)
A
die
B
der
C
den
D
das

Slide 38 - Quizvraag

Wie findest du..... Lehrer (m)
A
der
B
den

Slide 39 - Quizvraag

Sie kann ..... Snowboard (o) nicht finden.
A
die
B
das
C
der
D
den

Slide 40 - Quizvraag

Kennst du ........... Freund (m) von Mirjam?
A
der
B
den

Slide 41 - Quizvraag

Stappenplan bij de toets...
( jij/jou) Wie findest -------- meine neue Jacke? 

(jullie/jullie) Wir haben ----------- gesehen.

(ik/mij) Hast du ---------- gesehen?

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Hausaufgaben 
14.2 + 15.3 + 15.5 + 16.1 + 16.2 + 18.2 +18.4 

Slide 45 - Tekstslide