1. Selecteer de vraag.
2. Vervang de verwijswoorden (die, dat, deze, daar). Schrijf de zin opnieuw, maar nu met de begrippen.
3. Markeer het opdrachtwerkwoord (Leg uit, verklaar, bereken).
4. Markeer de begrippen (biologische termen of uit tekst).
5. Omschrijf de begrippen.
6. Formuleer het antwoord.