Examentips bij vragen met uitleg of kort antwoord

Informatie over het examen
  • Het examen maak je op papier van school
 
  • Wat mag je gebruiken:
- pennen, potloden, kladpapier, gum, geodriehoek, rekenmachine
- woordenboek Nederlands
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Informatie over het examen
  • Het examen maak je op papier van school
 
  • Wat mag je gebruiken:
- pennen, potloden, kladpapier, gum, geodriehoek, rekenmachine
- woordenboek Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Soorten vragen in het examen
  • Open vragen
  • Meerkeuze vragen

Slide 2 - Tekstslide

Soorten open vragen
• leg uit-vragen
• vragen met een kort antwoord
• rekenvragen
• vragen met een diagram

Slide 3 - Tekstslide

Leg-uit vragen
1. Selecteer de vraag.
2. Vervang de verwijswoorden (die, dat, deze, daar). Schrijf de zin opnieuw, maar nu met de begrippen.
3. Markeer het opdrachtwerkwoord (Leg uit, verklaar, bereken).
4. Markeer de begrippen (biologische termen of uit tekst).
5. Omschrijf de begrippen.
6. Formuleer het antwoord.



Slide 4 - Tekstslide

Het antwoord opschrijven
Het antwoord bestaat uit:
• de omschrijving van de begrippen
• een verbindingswoord
• de uitlegzin
Verbindingswoorden: daarom, omdat, daardoor, zodat, dus.

Slide 5 - Tekstslide

Vragen met een kort antwoord

Slide 6 - Tekstslide

Rekenvragen
Veel rekenvragen kun je beantwoorden met een verhoudingstabel. 

Belangrijk bij verhoudingstabellen:
• Vul de verhoudingstabel in met de gegevens uit de vraag.
• Reken bij de verhoudingstabel altijd terug naar 1

Slide 7 - Tekstslide

Vragen met een diagram (grafiek)
• Zoek eerst uit van welke gegevens je een staafdiagram moet tekenen.
• Bepaal de hoogste waarde.
• Bepaal de indeling van de verticale as. Zet deze langs de as.
• Zet ook de grootheid en de eenheid bij de verticale as. 
• Teken de staven los van elkaar, niet te kort.
•  Zet onder elke staaf wat de staaf voorstelt.

Slide 8 - Tekstslide

Tabellen
Gegevens kun je weergeven in een tabel.
Hiermee geef je overzichtelijk een verband weer


Slide 9 - Tekstslide

Grafieken
Met een grafiek kun je ook een verband aangeven. Je kunt dan goed zien wat er gebeurt.



Slide 10 - Tekstslide

Van de tabel in een grafiek maken 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Meerkeuzevraag
1. Dek de antwoorden af;
2. Schrijf de vraag en het antwoord op in je eigen woorden;
3. Werk volgens de rondenmethode:
• Ronde 1: alleen de vragen die je zeker weet.
• Ronde 2: de moeilijke vragen. Streep onmogelijke antwoorden 
weg. Lees de vraag nu nog een keer en maak een keuze.
• Ronde 3: de vragen waarbij je helemaal geen idee hebt. 

Slide 14 - Tekstslide

Je móét kiezen: als je dat niet doet, krijg je sowieso geen
punten voor de vraag.

Schrijf je keuze als hoofdletter, anders krijg je geen punten!

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Cirkeldiagram
De hele cirkel is 100%;
Ieder blokje tussen twee streepjes is 1%;
Kijk naar het aantal of naar de procenten;
Krijg je een aantal, dan bereken je eerst de %: het aantal:totaal x 100%.

Slide 17 - Tekstslide

Leren voor het examen
  • Lees alle samenvattingen van de hoofdstukken die je moet leren door;
  • Leer de lijst met belangrijke begrippen;
  • Weet je iets niet meer, lees dan de basisstof nog een keer door;
  • Vul de checklist in die je van mij krijgt.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link

Hoe maak je je examen
A
Je maakt je examen op de computer
B
Je maakt je examen op papier
C
Je mag kiezen, op computer of papier

Slide 22 - Quizvraag

Hoe lang duurt het examen?
A
30 minuten
B
60 minuten
C
90 minuten
D
120 minuten

Slide 23 - Quizvraag

Het antwoord van een meerkeuzevraag schrijf ik als
A
Kleine letter
B
Hoofdletter

Slide 24 - Quizvraag

Het is verstandig een vraag niet te beantwoorden als je het antwoord niet weet
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Aan het einde van het examen controleer je of alle opdrachten ingevuld zijn
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag