Twijfelwoorden 2

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1-6

Nederlands: twijfelwoorden

ik/mij, beide/beiden, mits/tenzij

Ik - mij

Maak de zin langer om te horen hoe het moet.

ik = onderwerp

mij = lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp

Bij dan/als meestal 'ik'.

Hij vindt honden leuker dan ik. (= leuker dan ik honden vind)

Hij vindt honden leuker dan mij. (= leuker dan hij mij vindt)

Dit geldt ook voor jij/jou, hij/hem en zij/haar.

____ ben veertien jaar.

1. Ik
2. Mij

Hans loopt even hard als ____.

1. ik
2. mij

Mijn moeder zoekt ____.

1. ik
2. mij

Zij is kleiner dan ____.

1. ik
2. mij

Het publiek vond Fleurs grappen leuker dan die van ____.

1. ik
2. mij

De muggen hebben Fred vaker gebeten dan ____.

1. ik
2. mij

Ik ben sterker dan ____.

1. hij
2. hem

Beide - beiden

Beide -> als het voor een zelfstandig naamwoord staat of als het verwijst naar dingen, dieren of bedrijven.

Beiden -> als het niet voor een zelfstandig naamwoord staat en het verwijst naar mensen.

Dit geldt ook voor alle of allen.

Houd het stuur met ____ handen vast.

1. beide
2. beiden

____ ooms kwamen op mijn verjaardag.

1. Beide
2. Beiden

De bedrijven gingen ____ verhuizen.

1. beide
2. beiden

Ik heb twee nichtjes. Ze gaan ____ naar school.

1. beide
2. beiden

De scheidsrechter en de speler krijgen ____ een prijs.

1. beide
2. beiden

De diersoorten op de lijst worden ____ met uitsterven bedreigd.

1. alle
2. allen

Mits - tenzij

Deze woorden betekenen precies het tegenovergestelde.

Mits = alleen als, op voorwaarde dat

Tenzij = behalve als, maar niet als

Wij gaan vandaag barbecueën, ____ het gaat regenen.

1. mits
2. tenzij

Vandaag komt Karin langs, ____ ze ziek is.

1. mits
2. tenzij

Je mag naar de film, ____ je zelf een kaartje koopt.

1. mits
2. tenzij

Hij kan de broek terugbrengen, ____ hij het bonnetje laat zien.

1. mits
2. tenzij

We kunnen koekjes bakken, ____ je geen meel hebt.

1. mits
2. tenzij

Je mag niet autorijden, ____ je een rijbewijs hebt.

1. mits
2. tenzij

Uitdaging: alles door elkaar!

Mijn vrienden zijn ____ beter in tekenen dan ____.

1. alle, ik
2. allen, mij
3. alle, mij
4. allen, ik

Je kunt ____ jassen kopen, ____ je er genoeg geld voor hebt.

1. beide, tenzij
2. beide, mits
3. beiden, mits
4. beiden, tenzij

Hij wordt tweede en ik eerste, ____ hij nu meer punten scoort dan ____.

1. mits, mij
2. tenzij, ik
3. tenzij, mij
4. mits, ik

____ ken tien zangers. Ze zijn ____ slechter dan ____.

1. Ik, allen, jij
2. Ik, allen, jou
3. Mij, alle, jou
4. Ik, alle, jij

Je weet het verschil tussen 'mits' en 'tenzij', ____ je deze vraag fout hebt.

1. mits
2. tenzij

Wat heb je geleerd en wat vond je van deze les?

Ben je geïnteresseerd in een volgende les over twijfelwoorden?

1. Ja
2. Misschien
3. Nee

Hier kan je oefenen met Nederlands:

cambiumned.nl

beterspellen.nl

YouTube Arnoud Kuijpers