Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
ROC - TWIJFELWOORDEN
Nederlands: twijfelwoorden
ik/mij, beide/beiden, mits/tenzij, dan/als, grote/grootte, jou/jouw
1 / 46
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo, havo, vwo
Leerjaar 1-6
In deze les zitten
46 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
50 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Nederlands: twijfelwoorden
ik/mij, beide/beiden, mits/tenzij, dan/als, grote/grootte, jou/jouw
Slide 1 - Tekstslide
Ik - mij
ik = onderwerp
mij = lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp
Hij vindt honden leuker dan
ik
. (= leuker dan ik honden vind)
Hij vindt honden leuker dan
mij
. (= leuker dan hij mij vindt)
Slide 2 - Tekstslide
____ ben veertien jaar.
A
Ik
B
Mij
Slide 3 - Quizvraag
Hans loopt even hard als ____.
A
ik
B
mij
Slide 4 - Quizvraag
Mijn moeder zoekt ____.
A
ik
B
mij
Slide 5 - Quizvraag
Zij is kleiner dan ____.
A
ik
B
mij
Slide 6 - Quizvraag
Het publiek vond Fleurs grappen leuker dan die van ____.
A
ik
B
mij
Slide 7 - Quizvraag
De muggen hebben Fred vaker gebeten dan ____.
A
ik
B
mij
Slide 8 - Quizvraag
Ik ben sterker dan ____.
A
hij
B
hem
Slide 9 - Quizvraag
Beide - beiden
Beide -> als het voor een zelfstandig naamwoord staat
of
als het verwijst naar dingen, dieren of bedrijven.
Beiden -> als het
niet
voor een zelfstandig naamwoord staat
en
het verwijst naar mensen.
Slide 10 - Tekstslide
Houd het stuur met ____ handen vast.
A
beide
B
beiden
Slide 11 - Quizvraag
____ ooms kwamen op mijn verjaardag.
A
Beide
B
Beiden
Slide 12 - Quizvraag
De bedrijven gingen ____ verhuizen.
A
beide
B
beiden
Slide 13 - Quizvraag
Ik heb twee nichtjes. Ze gaan ____ naar school.
A
beide
B
beiden
Slide 14 - Quizvraag
De scheidsrechter en de speler krijgen ____ een prijs.
A
beide
B
beiden
Slide 15 - Quizvraag
Mits - tenzij
Deze woorden betekenen precies het tegenovergestelde.
Mits = alleen als, op voorwaarde dat
Tenzij = behalve als, maar niet als
Slide 16 - Tekstslide
Wij gaan vandaag barbecueën, ____ het gaat regenen.
A
mits
B
tenzij
Slide 17 - Quizvraag
Vandaag komt Karin langs, ____ ze ziek is.
A
mits
B
tenzij
Slide 18 - Quizvraag
Je mag naar de film, ____ je zelf een kaartje koopt.
A
mits
B
tenzij
Slide 19 - Quizvraag
Hij kan de broek terugbrengen, ____ hij het bonnetje laat zien.
A
mits
B
tenzij
Slide 20 - Quizvraag
We kunnen koekjes bakken, ____ je geen meel hebt.
A
mits
B
tenzij
Slide 21 - Quizvraag
Je mag niet autorijden, ____ je een rijbewijs hebt.
A
mits
B
tenzij
Slide 22 - Quizvraag
Dan - als
Gebruik
dan
na een vergrotende trap en na
ander
,
andere
en
anders
.
Gebruik
als
bij vergelijkingen met
hetzelfde
,
even
...,
net zo
..., enzovoort.
Slide 23 - Tekstslide
In welke zin is "dan" of "als" op de juiste manier gebruikt?
A
Mijn collega werkt daar veel langer als ik
B
Je bent veel enthousiaster dan de buurvrouw
Slide 24 - Quizvraag
In welke zin is "dan" of "als" op de juiste manier gebruikt?
A
Het waait niet meer zo hard als gisteren
B
Het waait niet meer zo hard dan gisteren
Slide 25 - Quizvraag
In welke zin is "dan" of "als" op de juiste manier gebruikt?
A
Ze hebben dezelfde problemen als wij
B
Ze hebben dezelfde problemen dan wij
Slide 26 - Quizvraag
Grote of Grootte
Gaat het om iets groots? Gebruik dan 'grote'.
Ik ben bang voor de
grote
hond.
Gebruik je het woord om aan te geven hoe groot
het is? Gebruik van 'grootte'.
De
grootte
van het huis valt erg tegen.
Slide 27 - Tekstslide
In welke zin is "grootte" of "groot" op de juiste manier gebruikt?
A
Er vielen hagelstenen ter grootte van een pingpongbal
B
Er vielen hagelstenen ter grote van een pingpongbal
Slide 28 - Quizvraag
In welke zin is "grootte" of "groot" op de juiste manier gebruikt?
A
Wij verkopen grootte maten damesmode voor vrouwen met een maatje meer
B
We verkopen grote maten damesmode voor vrouwen met een maatje meer
Slide 29 - Quizvraag
Kunnen of Kennen
Kunnen = in staat zijn om iets te doen
Kennen = herkennen, weten, geleerd hebben
Slide 30 - Tekstslide
In welke zin is "kunnen" of "kennen" op de juiste manier gebruikt?
A
Ik ken het periodiek systeem uit mijn hoofd
B
Ik kan het periodiek systeem uit mijn hoofd
Slide 31 - Quizvraag
In welke zin is "kunnen" of "kennen" op de juiste manier gebruikt?
A
Amie kent drie verschillende talen
B
Amie kan drie verschillende talen
Slide 32 - Quizvraag
Liggen of Leggen
Liggen = heeft te maken met stilstand, rust.
Leggen = heeft te maken met beweging,
iets doen.
Slide 33 - Tekstslide
In welke zin is "liggen" of "leggen" op de juiste manier gebruikt?
A
Je trui legt op de was.
B
Je trui ligt op de was.
Slide 34 - Quizvraag
In welke zin is "liggen" of "leggen" op de juiste manier gebruikt?
A
Zij leggen alvast pen en papier op tafel.
B
Zij liggen alvast pen en papier op tafel.
Slide 35 - Quizvraag
In welke zin is "liggen" of "leggen" op de juiste manier gebruikt?
A
Gea ligt de boeken in haar kluisje.
B
Gea legt de boeken in haar kluisje.
Slide 36 - Quizvraag
In welke zin is "liggen" of "leggen" op de juiste manier gebruikt?
A
De gasten leggen hun mobieltje op het nachtkastje.
B
De gasten liggen hun mobieltje op het nachtkastje.
Slide 37 - Quizvraag
Uitdaging: alles door elkaar!
Slide 38 - Tekstslide
Mijn vrienden zijn ____ beter in tekenen dan ____.
A
alle, ik
B
allen, mij
C
alle, mij
D
allen, ik
Slide 39 - Quizvraag
Je kunt ____ jassen kopen, ____ je er genoeg geld voor hebt.
A
beide, tenzij
B
beide, mits
C
beiden, mits
D
beiden, tenzij
Slide 40 - Quizvraag
Hij wordt tweede en ik eerste, ____ hij nu meer punten scoort dan ____.
A
mits, mij
B
tenzij, ik
C
tenzij, mij
D
mits, ik
Slide 41 - Quizvraag
____ ken tien zangers. Ze zijn ____ slechter dan ____.
A
Ik, allen, jij
B
Ik, allen, jou
C
Mij, alle, jou
D
Ik, alle, jij
Slide 42 - Quizvraag
Je weet het verschil tussen 'mits' en 'tenzij', ____ je deze vraag fout hebt.
A
mits
B
tenzij
Slide 43 - Quizvraag
Wat heb je geleerd en wat vond je van deze les?
Slide 44 - Open vraag
Ben je geïnteresseerd in een volgende les over twijfelwoorden?
A
Ja
B
Misschien
C
Nee
Slide 45 - Quizvraag
Maak de opdrachten online
Taalverzorging --> 4.7 Twijfelwoorden
Slide 46 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Schrijven: Extra oefenen Zakelijke e-mail + Extra oefenen: Twijfelwoorden (2)
Mei 2024
- Les met
32 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Schrijven: Extra oefenen zakelijke e-mail + extra oefenen Twijfelwoorden
Mei 2024
- Les met
22 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Week 45/46 - Twijfelwoorden
December 2022
- Les met
32 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 4
Twijfelwoorden 2
November 2019
- Les met
32 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo, havo, vwo
Leerjaar 1-6
H2 Fouten voorkomen 2.4 Twijfelwoorden HERHALING STOF
Februari 2023
- Les met
46 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Les 1 / twijfelwoorden
November 2021
- Les met
29 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Formuleren 2.2, 2.3, 2.4
December 2022
- Les met
25 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Twijfelwoorden
Maart 2023
- Les met
17 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2