Hoofdstuk 2.4 Wolken en onweer K4 les 4

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

H2: Het weer
Benodigheden
- laptop
- Binas
- Rekenmachine 


Tassen op de grond
Telefoons in de zakkie

Welkom kader 4!
Ga zitten en start met:

Ga verder met de examensite opdrachten. 




Jas over je stoel

Slide 2 - Tekstslide

Practicum
Welkom Kader-3 
Start met opdracht 2, 4, 6 en 8 van 2,3 Temperatuur
Je hebt straks je laptop nodig                     START IN:



Neem plaats en leg je spullen alvast klaar.
timer
3:00

Slide 3 - Tekstslide

We gaan starten!
                                                                                               Wachttijd:
stopwatch
00:00

Slide 4 - Tekstslide

H2: Het weer 
§ 2.1 Het deeltjesmodel
§ 2.2 Luchtdruk
§ 2.3 Temperatuur


§ 2.4 Wolken en onweer

Slide 5 - Tekstslide

Lesprogramma
  1. Huiswerk controle
  2. Terugblik
  3. Leerdoelen
  4. Instructie (uitleg)
  5. Afsluiting 
  6. Huiswerk
  7. Nabespreking

Slide 6 - Tekstslide

Huiswerkcontrole
Maak opdracht: van paragraaf 2.3 Temperatuur 1, 3, 5, 7, 9 en 11

Slide 7 - Tekstslide

Terugblik
  1. Je kunt de onderdelen van een vloeistofthermometer benoemen en hun functie beschrijven.
  2. Je kunt uitleggen wat een bimetaal is en op welke manier een bimetaalthermometer werkt.
  3. Je kunt het verband tussen gasdruk en temperatuur met het deeltjesmodel toelichten.
  4. Je kunt de temperatuur omrekenen van graden Celsius naar kelvin en omgekeerd. Je kunt de temperatuur omrekenen van graden Celsius naar kelvin en omgekeerd.

Slide 8 - Tekstslide

Bij welke temperatuur ligt het absolute nulpunt?
A
-89 C
B
-189 C
C
-273 C
D
-373 C

Slide 9 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de vloeistof in een thermometer als de temperatuur in een vloeistofthermometer stijgt?
A
De vloeistof krimpt en het vloeistofniveau in de stijfbuis daalt
B
De vloeistof krimpt en het vloeistofniveau in de stijfbuis stijgt
C
De vloeistof zet uit en het vloeistofniveau in de stijfbuis daalt
D
De vloeistof zet uit en het vloeistofniveau in de stijfbuis stijgt

Slide 10 - Quizvraag

Een vloeistofthermometer wordt gebruikt om de temperatuur te meten. Wat moet je met de thermometer doen, zodat je de temperatuur nauwkeuriger af kunt lezen?
A
De stijgbuis breder maken.
B
De stijgbuis smaller maken.
C
De schaalverdeling aanpassen.

Slide 11 - Quizvraag

Zoek in de binas op wat het kookpunt van alcohol is en kelvin.

Slide 12 - Open vraag

De temperatuur van de stofpot is 90C. Wat is de temperatuur van de stoofpot in Kelvin?

Slide 13 - Open vraag

Lisanne gebruikt voor het bereiden van een lekker stoofpotje 500 mL wijn. Ondanks dat er alcohol in wijn zit mogen kinderen toch gewoon van de stoofpot eten. Alcohol kookt bij 78 C. De temperatuur van de stofpot is 90C.
Leg uit waarom kinderen gewoon veilig van de stoofpot kunnen eten.

Slide 14 - Open vraag

Leerdoelen 2.4 Wolken en onweer
  1. Je kunt met behulp van een grafiek bepalen hoe hoog het dauwpunt is.
  2. Je kunt uitleggen van welke factor de hoogte van het dauwpunt afhangt.
  3. Je kunt stap voor stap beschrijven op welke manier stapelwolken ontstaan.
  4. Je kunt het verschil beschrijven tussen mooi weerwolken en buienwolken.
  5. Je kunt beschrijven op welke manier de bliksem en de donder ontstaan.
*Leerdoelen zijn RTTI geformuleerd (in leerlingentaal).

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Dauwpunt
De temperatuur waarbij waterdamp 
in de lucht gaat condenseren heet 
het dauwpunt. Het dauwpunt hangt 
af van de hoeveelheid vochtigheid 
in de lucht: hoe meer vocht in de 
lucht, hoe hoger het dauwpunt ligt. 

Slide 17 - Tekstslide

Dauwpunt
Warme lucht kan meer vocht 
vasthouden dan koud lucht

Temperatuur waarbij waterdamp 
in de lucht gaat condenseren.

Hoe minder waterdamp,
hoe lager het dauwpunt.


Slide 18 - Tekstslide

Het verband tussen de temperatuur en de maximale hoeveelheid waterdamp.
  • In figuur 1a blijkt zie je een voorbeeld. 
  • Dat als de lucht 7 g waterdamp per m3 bevat, het dauwpunt 5 °C is. 
  • Het zal dus gaan dauwen als de temperatuur daalt tot 5 °C.



  • In figuur 1b zie je een voorbeeld. 
  • Lucht van 30 °C met 16 g waterdamp per m3 (punt A) koelt ’s avonds af. 
  • Bij 18 °C is het dauwpunt bereikt (punt B). 
  • De lucht bevat nu de maximale hoeveelheid waterdamp.

Slide 19 - Tekstslide

Het ontstaan van stapelwolken
Tijdens het stijgen zet de lucht in een
 bel uit en koelt af. 
Op een gegeven moment daalt de 
temperatuur tot onder het dauwpunt.
De waterdamp in de luchtbel begint
dan te condenseren. Er ontstaan heel
kleine waterdruppels. 
De luchtbel wordt nu zichtbaar; 
er is een stapelwolk ontstaan.

Slide 20 - Tekstslide

Het ontstaan van stapelwolken
Een stapelwolk is aan de onderkant meestal vlak. 


Op die hoogte ligt het condensatieniveau: 
de hoogte waarop de waterdamp begint 
te condenseren (figuur 2). 
De toppen van de stapelwolk geven aan hoe hoog de bellen met warme lucht zijn gestegen.

Slide 21 - Tekstslide

Hoe onstaat een wolk?
De zon verwarmt het zeewater, het vloeibare water verandert in waterdamp. Als de lucht met waterdamp afkoelt, treedt er condensatie op en ontstaat er een wolk
Hoe onstaat neerslag in een wolk?
Neerslag ontstaat als miljarden zwevende druppeltjes en ijsdeeltjes in wolken aan elkaar gaan kleven. Ze worden te zwaar en vallen naar beneden.

Slide 22 - Tekstslide

Mooiweerwolken 
Soms is de temperatuur in de opstijgende luchtbellen niet veel hoger dan die van de omringende lucht. Zo’n luchtbel stijgt dan langzaam en bereikt geen grote hoogte. Je krijgt dan een echte mooiweerwolk (figuur 3). In zo’n wolk stroomt de lucht rustig.

Slide 23 - Tekstslide

Buienwolken
  • Als de opstijgende lucht veel warmer is dan de omringende lucht, kunnen de luchtbellen een grote hoogte bereiken.
  • Je krijgt dan grote wolken met een donkere onderkant (figuur 4). 

Slide 24 - Tekstslide

Onweer 
Onweersbuien ontstaan wanneer bellen met warme, vochtige lucht snel opstijgen. Je krijgt dan grote onweerswolken die meer dan 10 km hoog kunnen worden. 
De lucht in een onweerswolk is sterk 
in beweging. Warme lucht stijgt op 
en koude lucht met hagel en 
regen valt naar beneden.
IJskristallen en waterdruppels botsen en bewegen langs elkaar.

Slide 25 - Tekstslide

Bliksemstraal 
Het gevolg is dat de wolk elektrisch wordt geladen. 
Tussen de onderkant van een onweerswolk en de aarde ontstaat een hoge spanning, die kan oplopen tot honderden miljoenen volt.
Dat is genoeg om een enorme vonk –
een bliksemstraal – 
te laten overspringen van de wolk naar 
de aarde (figuur 5). Een korte, maar hevige stroomstoot zorgt ervoor dat de onweerswolk gedeeltelijk wordt ontladen.


Slide 26 - Tekstslide

Donder
  • Door de grote stroomsterkte kan de temperatuur in een bliksemstraal sterk oplopen, tot wel 30 000 °C. 
  • Door de enorme hitte zet de lucht rond het pad van de bliksem in korte tijd sterk uit. 
  • Daardoor ontstaat een geluidsgolf die zich in alle richtingen verspreidt. 

  • Dit geluid – en even later ook de echo’s ervan – hoor je als de donder.

Slide 27 - Tekstslide

Samenvatting
Bliksemstraal
Een enorme vonk tussen de onderkant van een onweerswolk en de aarde.
Condensatieniveau
De hoogte waarop waterdamp in een bel stijgende lucht begint te condenseren.
Dauwpunt
Temperatuur waarbij de waterdamp in lucht gaat condenseren.
Donder
Geluid dat ontstaat doordat door een bliksemstraal verhitte lucht in korte tijd zeer sterk uitzet.






Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag!

Maak opdracht: van paragraaf 2.3 Luchtdruk
1, 3, 5, 7, 9 en 11

Je mag samenwerken!
rood = Iedereen is stil


oranje = Iedereen is stil, docent beantwoord wel vragen

groen = Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
timer
15:00

Slide 29 - Tekstslide

Nabespreken

Welke vragen vond je lastig?

Slide 30 - Tekstslide

Welke 3 dingen heb jij deze les geleerd?

Slide 31 - Woordweb

Waar wil je nog extra uitleg over?

Slide 32 - Woordweb

Afsluiting: we weten.................
  1. Je kunt met behulp van een grafiek bepalen hoe hoog het dauwpunt is.
  2. Je kunt uitleggen van welke factor de hoogte van het dauwpunt afhangt.
  3. Je kunt stap voor stap beschrijven op welke manier stapelwolken ontstaan.
  4. Je kunt het verschil beschrijven tussen mooi weerwolken en buienwolken.
  5. Je kunt beschrijven op welke manier de bliksem en de donder ontstaan.

Slide 33 - Tekstslide

Ik snap de leerdoelen:
Je kunt met behulp van een grafiek bepalen hoe hoog het dauwpunt is.
Je kunt uitleggen van welke factor de hoogte van het dauwpunt afhangt.
Je kunt stap voor stap beschrijven op welke manier stapelwolken ontstaan.
Je kunt het verschil beschrijven tussen mooi weerwolken en buienwolken.
Je kunt beschrijven op welke manier de bliksem en de donder ontstaan.
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje....

Slide 34 - Quizvraag

Afsluiting
Volgende les:

Huiswerk:

  • Zet in je planner!!
  • Maak opdrachten op de examensite

Dank voor jullie aandacht!

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

0

Slide 37 - Video