week 12

¡Hola!
¿Qué vamos a hacer?
  • noticias
  • preposiciones
  • verbos regulares (ar-er-ir)
Semana 12
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

¡Hola!
¿Qué vamos a hacer?
  • noticias
  • preposiciones
  • verbos regulares (ar-er-ir)
Semana 12

Slide 1 - Tekstslide

Los deberes
L: woorden blok 1 en 2.
regelmatige werkwoorden -ar,-er,-ir 
LE: OPDR LE: ej. 6.1 + 6.2 + 6.3 + 6.5

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen

  • Ik ken nieuwe Spaanse woordjes.
  • Ik ken de voorzetsels.
  • Ik kan de regelmatige werkwoorden vervoegen.

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoel
  • Ik ken nieuwe woordjes in het Spaans 

Waarom is dit belangrijk dat ik dat kan?
  • Voor het beheersen van een taal is woordenschat heel belangrijk. 
      Het is heel simpel, hoe meer woorden je kent hoe makkelijker het wordt om        te communiceren. 

Slide 4 - Tekstslide

Vamos de viaje

Vamos a escuchar 

LA pág 101 ej 3
leerdoel: vocabulario
LA p. 100/101 OPDR. 1 TM 3

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoel
  • Ik weet de betekenis van de voorzetsels en kan ze goed gebruiken.

Waarom is dit belangrijk dat ik dat kan?
  • Om te vertellen of begrijpen waar iets of iemand zich bevindt.

Slide 6 - Tekstslide

Vamos a practicar
¿Dónde está la rata?
Schrijf in het Spaans op waar de muis (la rata) 
op de volgende dia zich ten opzichte
 van de doos (la caja) bevindt.
La rata está................ de la caja.
Leerdoel: voorzetsels

Slide 7 - Tekstslide

¿Dónde está la rata?
¿Cómo se dice en español?
Leerdoel: voorzetsels

Slide 8 - Tekstslide

¿Dónde está la rata?
  1. La rata está debajo de la caja.
  2. La rata está encima de la caja
  3. La rata está dentro de/en la caja.
  4. La rata está encima de/en la caja.
  5. La rata está delante de la caja.
  6. La rata está detrás de la caja.
  7. La rata esta al lado de/a la izquierda de la caja.
Leerdoel: voorzetsels

Slide 9 - Tekstslide

Preposiciones
Juego de colocación
leerdoel: preposiciones

Slide 10 - Tekstslide

Leerdoel
  • Ik kan de regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegen

Waarom is dit belangrijk dat ik dat kan?
  • Om te weten wie of over wie er gesproken wordt, op welk tijdstip het gesproken wordt en of de actie al gebeurd is, nu gebeurt of gaat gebeuren. 
  • Het persoonlijk voornaamwoord kun je in het Spaans weglaten voor een vervoegde vorm van een werkwoord.

Slide 11 - Tekstslide

Keuze
ZELFSTANDIG
SAMEN
  • Ga naar lessonup week 11 zelfstandig
  • Kijk de uitleg in het filmpje
  • Maak de opdrachten
timer
20:00

Slide 12 - Tekstslide

verbos regulares
yo
él, ella, usted
nosotros/as
vosotros/as
ellos, ellas, ustedes
hablar
hablo
hablas
habla
hablamos
habláis
hablan
comer
como
comes
come
comemos
coméis
comen
vivir
vivo
vives
vive
vivimos
vivís
viven
praten
eten
wonen/leven
Leerdoel: werkwoorden

Slide 13 - Tekstslide

De 3 stappen voor het vervoegen van regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd: 
HAKKEN
TELLEN
PLAKKEN
HABLAR 
HABL
TÚ = DE 2E PERSOON
AS = DE TWEEDE UITGANG 
HABLAS
HABLAS = 
JIJ PRAAT

Slide 14 - Tekstslide

Stappen om te vervoegen
  • Elke werkwoord in het Spaans heeft een familie: -ar -er of -ir
  • Vind de stam door -ar, -er of -ir eraf te halen
  • plaats de bijbehorende uitgang achter de stam

Slide 15 - Tekstslide

Zet de stappen voor het vervoegen in de juiste volgorde
van boven naar beneden
Juiste uitgang achter de stam plakken
-Er, -ir of -ar van het werkwoord afhalen
De stam houd je over

Slide 16 - Sleepvraag

-AR werkwoorden 
-ER werkwoorden
-IR werkwoorden
hablar 
comer 
vivir
subir 
beber
trabajar
aprender
estudiar
pensar
tener
ir
estar

Slide 17 - Sleepvraag

-ar
-er
-ir
-o
-as
-a
-amos
-áis
-an
-es
-e
-emos
-imos
-éis
-ís
-en

Slide 18 - Sleepvraag

-AR werkwoorden 
-ER werkwoorden
-IR werkwoorden
hablar 
comer 
vivir
subir 
beber
trabajar
aprender
estudiar
pensar
tener
ir
estar

Slide 19 - Sleepvraag

Werkwoorden
Maak de volgende opdrachten in je schrift.

Slide 20 - Tekstslide

Verbos -ar
1. (Yo) ___________________(charlar) en el recreo con Paco.
2. (Vosotros) __________________(hablar) español.
3. Carmen y Paula ________________(trabajar) en el hotel.
4. (Tú) _________________________(chatear) por internet.
5. Pepe _________________________(estudiar) francés.
6. ¿Usted __________________________(bailar) flamenco?
7. ¿José y tú __________________________ (cantar)?

Slide 21 - Tekstslide

Verbos -er
1. Esta noche mis padres y yo _____________________(comer) paella.
2. Los niños ________________________(beber) agua.
3. ¿Tú _________________________(aprender) español?
4. Yo _____________________(leer) el libro de Harry Potter.
5. ¿Y vosotros, qué ____________________(leer)?
6. Javi _________________________(vender) su bicicleta.

Slide 22 - Tekstslide

Verbos -ir
1. ¿Dónde _____________________(vivir) vosotros?
2. Nosotros ______________________(vivir) en Valencia.
3. Yo _________________________(escribir) una carta a mi abuelo.
4. ¿________________________(abrir, tú) la ventana por favor?
5. Pepe ______________________(discutir) con Merche.
6. Los estudiantes _____________________(escribir) en el cuaderno.

Slide 23 - Tekstslide

Klik aan:
hablar,
beber,
vivir

Kies: presente
Klik in de volgende dia op de link om naar verbuga te gaan. 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Link