Grammaire chapitre 2 klas 1 mavo/havo

Grammaire chapitre 2
  • De regelmatige werkwoorden op -er
  • De ontkenning
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Grammaire chapitre 2
  • De regelmatige werkwoorden op -er
  • De ontkenning

Slide 1 - Tekstslide

Hoe vind je de stam bij bijvoorbeeld het werkwoord: donner?

Slide 2 - Open vraag

Wat is de stam van commander ?

Slide 3 - Open vraag

Wat is de stam van payer (betalen)?

Slide 4 - Open vraag

Vul aan wat er ontbreekt:
Vous command_____ un café?

Slide 5 - Open vraag

Vul aan wat er ontbreekt:
_____ regardes la télé.

Slide 6 - Open vraag

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Ils ______________ au restaurant. (manger)

Slide 7 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Il est Français.

Slide 8 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Elle cherche la boulangerie.

Slide 9 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
C'est une bonne idée.

Slide 10 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Jean et Luc visitent Paris.

Slide 11 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
C'est une bonne idée.

Slide 12 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Jean et Luc visitent Paris.

Slide 13 - Open vraag

Maak deze zin ontkennend:
Jean et Luc visitent Paris.

Slide 14 - Open vraag

Maak deze zin ontkennend:
C'est une bonne idée.

Slide 15 - Open vraag

Maak deze zin ontkennend:
Je suis Hollandais.

Slide 16 - Open vraag

Ik snap hoe ik een regelmatig werkwoord dat eindigt op de letters
-er vervoeg.
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje

Slide 17 - Quizvraag

Welke woorden gebruik in het Frans om een zin ontkennend te maken?

Slide 18 - Open vraag

Wat moet je eerst vinden voordat je de zin ontkennend maakt?

Slide 19 - Open vraag


Maak ontkennend:
Adrien a déménagé. 
A
Adrien ne a pas déménagé.
B
Adrien n'a pas déménagé.
C
Adrien a ne déménagé pas.
D
Adrien n'a déménagé pas.

Slide 20 - Quizvraag


Maak ontkennend:
Adrien a déménagé. 
A
Adrien ne a pas encore déménagé.
B
Adrien n'a pas encore déménagé.
C
Adrien a ne déménagé pas encore.
D
Adrien n'a déménagé pas encore.

Slide 21 - Quizvraag


Maak ontkennend:
Elle va à l'école
A
Elle n'va pas à l'école
B
Elle ne va pas à l'école
C
Elle ne pas va à l'école

Slide 22 - Quizvraag


Maak ontkennend:
Simon habite à Orléans.
A
Simon ne habites pas à Orléans
B
Simon n' habites pas à Orléans
C
Simon ne habite pas à Orléans
D
Simon n' habite pas à Orléans

Slide 23 - Quizvraag


Maak ontkennend:
Adrien a de nouveaux amis. 
A
Adrien n'a de nouveaux amis.
B
Adrien n'a pas de nouveaux amis.
C
Adrien a ne de pas nouveaux amis.
D
Adrien a de nouveaux ne amis pas.

Slide 24 - Quizvraag


Maak ontkennend:
Ils vont à la plage. 
A
Ils n'vont pas à la plage.
B
Ils ne vont pas à la plage.
C
Ils ne pas vont à la plage.

Slide 25 - Quizvraag

Ik snap hoe ik een zin ontkennend moet maken met ne ... pas en n' ... pas.
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje

Slide 26 - Quizvraag