signaalwoorden en tekstverbanden

Leesvaardigheid
Tekstverbanden
Donderdag 6 oktober 2022
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid
Tekstverbanden
Donderdag 6 oktober 2022

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
1. Je kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden.
2.  Je kan concluderende-, redengevende en oorzakelijke verbanden in een tekst herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Beantwoord individueel de drie onderstaande vragen:
1. Wat wordt bedoeld met een tekstverband?
2. Waarom gebruik je tekstverbanden?
3. Hoe herken je tekstverbanden?

Slide 3 - Tekstslide

Wat leer je vandaag?
Op welke manier kan een schrijver van een tekst 1 geheel maken?
Waar moet je als lezer in de tekst dan op letten?

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Tekstslide

Signaalwoorden bij tegenstellend verband
Signaalwoorden:
maar, toch, terwijl, ook al, hoewel, ofschoon, daar staat tegenover, niettemin, echter, daarentegen, integendeel, in tegenstelling tot, enerzijds … anderzijds, desondanks, alleen, hoewel 



Slide 7 - Tekstslide

Signaalwoorden bij tegenstellend verband
Welk signaal geeft het af?
Je geeft een tegenstelling aan.

Voorbeeld:
Vorig jaar scoorde Timo bijna nooit, maar nu maakt hij elke wedstrijd een doelpunt.





Slide 8 - Tekstslide

Chronologisch / Tijdaangevend verband


Chronologisch verband wordt ook soms Tijdaangevend verband genoemd. Ze zijn hetzelfde. 

Welke signaalwoorden ken je nog uit dit verband?


Slide 9 - Tekstslide

Chronologisch verband

Slide 10 - Woordweb

Signaalwoorden bij chronologisch verband
Signaalwoorden:
nu, nadat, toen, eerst, later, daarna, intussen, dadelijk, straks, daarnet, vroeger, tegenwoordig, destijds



Slide 11 - Tekstslide

Signaalwoorden bij chronologisch verband
Welk signaal geeft het af?
Je geeft aan hoe iets is ten opzichte van vroeger of in de toekomst.

Voorbeeld:
Vroeger is de aarde een tijdje een ijsplaneet geweest.




Slide 12 - Tekstslide

Opsommend verband
Welke signaalwoorden ken je nog uit dit verband?


Slide 13 - Tekstslide

Opsommend verband

Slide 14 - Woordweb

Signaalwoorden bij opsommend verband
Signaalwoorden:
en, ook, nog, bovendien, verder, daarnaast, tevens, zowel… als, ten eerste, ten tweede, allereerst, ten slotte, maar ook 

Slide 15 - Tekstslide

Signaalwoorden bij opsommend verband
Welk signaal geeft het af?
Je geeft een opsomming: je noemt verschillende dingen achter elkaar op.

Voorbeeld:
Mourat houdt van voetbal en games. Ook gaat hij graag uit. 




Slide 16 - Tekstslide

Tegenstellend verband



Welke signaalwoorden ken je nog uit dit verband?


Slide 17 - Tekstslide

Tegenstellend verband

Slide 18 - Woordweb

Signaalwoorden bij tegenstellend verband
Signaalwoorden:
maar, toch, terwijl, ook al, hoewel, ofschoon, daar staat tegenover, niettemin, echter, daarentegen, integendeel, in tegenstelling tot, enerzijds … anderzijds, desondanks, alleen, hoewel 



Slide 19 - Tekstslide

Signaalwoorden bij tegenstellend verband
Welk signaal geeft het af?
Je geeft een tegenstelling aan.

Voorbeeld:
Vorig jaar scoorde Timo bijna nooit, maar nu maakt hij elke wedstrijd een doelpunt.





Slide 20 - Tekstslide

Signaalwoorden bij tegenstellend verband
Welk signaal geeft het af?
Je geeft een tegenstelling aan.

Voorbeeld:
Vorig jaar scoorde Timo bijna nooit, maar nu maakt hij elke wedstrijd een doelpunt.





Slide 21 - Tekstslide

Toelichtend verband / uitleg

Toelichtend verband wordt ook soms uitleggend verband genoemd (uitleg). Ze zijn hetzelfde. 

Welke signaalwoorden ken je nog uit dit verband?


Slide 22 - Tekstslide

Toelichtend verband

Slide 23 - Woordweb

Signaalwoorden bij toelichtend verband
Signaalwoorden:
bijvoorbeeld, zo, met name, denk aan, zoals, met andere woorden, dat wil zeggen, als voorbeeld, een voorbeeld 





Slide 24 - Tekstslide

Signaalwoorden bij toelichtend verband
Welk signaal geeft het af?
Je doet een uitspraak en geeft een of meer voorbeelden.

Voorbeeld:
Bij daglicht hebben dingen kleur, bijvoorbeeld gras dat groen is.





Slide 25 - Tekstslide

Concluderend, redengevend en oorzakelijk
Tekst

Slide 26 - Tekstslide

Concluderend
Je geeft een conclusie. 
(Let op! Een conclusie is niet hetzelfde als een samenvatting.)
Voorbeeld:
Ik ben altijd heel zuinig omgegaan met mijn fiets, dus hij ziet er nog heel goed uit.


Slide 27 - Tekstslide

Redengevend
Je geeft een reden van of voor iets, of voor je mening. 
(Let op! Een reden is niet hetzelfde als een oorzaak. Een reden wordt door menselijke wil beïnvloed.)
Voorbeeld:
Kiki heeft geen zin om naar het festival te gaan, want ze vindt het programma niet goed.

Slide 28 - Tekstslide

Oorzakelijk verband
Je noemt een oorzaak en/of een gevolg van iets. 
(Let op! Iets wat buiten jou om gebeurt en waar jij dus geen invloed op hebt, heeft een oorzaak en gevolg. Een oorzaak is niet hetzelfde als een reden.)

Voorbeeld:
Door de hevige onweersbui zijn er bomen omgevallen. Sommige kwamen op de daken van huizen terecht, waardoor bewoners veel kosten hebben.


Slide 29 - Tekstslide

Mijn broertje eet graag pannenkoeken, pizza's en hamburgers. Tekstverband?
A
middel/doel
B
tegenstelling
C
voorwaarde
D
opsomming

Slide 30 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband tijdsvolgorde?
A
ten eerste
B
toen
C
al met al
D
om te beginnen

Slide 31 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort NIET bij het tekstverband vergelijking?
A
zoals
B
zowel ..als
C
evenals
D
net als

Slide 32 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband redengevend?
A
immers
B
dus
C
mits
D
waarmee

Slide 33 - Quizvraag

Welk tekstverband gebruik je om dingen achterelkaar op te noemen?
A
concluderend tekstverband
B
uitleggend tekstverband
C
opsommend tekstverband
D
tijdsvolgorde

Slide 34 - Quizvraag

Hij is even groot als ik.
tekstverband?
A
signaalwoord: als tekstverband: uitleggend
B
signaalwoord: als tekstverband: vergelijking
C
signaalwoord: als tekstverband: doel - middel
D
signaalwoord: als tekstverband: samenvattend

Slide 35 - Quizvraag

Omdat het glad is, ga ik lopend naar school. Tekstverband?
A
doel-middel
B
tegenstelling
C
voorwaardelijk
D
redengevend

Slide 36 - Quizvraag

WORKSHOPSESSIE
Maak alle opdrachten uit hoofdstuk 2, paragraaf lezen. 

Slide 37 - Tekstslide