Klas 1H / HV

Montag den 24. Februar 2025
Welkom bij de les Duits!

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Montag den 24. Februar 2025
Welkom bij de les Duits!

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
Grammatica werkwoorden herhalen
Getallen tot 1000
Huiswerk
Einde les

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Lernziel(e)
Je kunt de regelmatige werkwoorden met de stam op -d/-t in de tegenwoordige tijd gebruiken.

Je weet hoe je het voltooid deelwoord van een regelmatig werkwoord met de stam op -d/-t moet vormen.




Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Hoe vervoeg je werkwoorden? 


1. Maak de stam van het werkwoord
2. Zet de juiste uitgang erachter 

Slide 6 - Tekstslide

de stam van het werkwoord
          Bijna alle ww in het Duits 
          eindigen op -en (sommige op -n)
          Als je -en eraf haalt 
          hou je de stam over: 

b.v. machen, stam is dan mach-
      

Slide 7 - Tekstslide

Vervoeging werkwoorden
FE-
ich
spiele
du
spielst
er / sie / es
spielt
wir
spielen
ihr
spielt
sie / Sie
spielen

Slide 8 - Tekstslide

Stam eindigt op -d of -t
arbeiten                  ->  arbeit-
melden                    ->  meld-

tanzen                     ->  tanz-
reisen                      ->   reis-


Slide 9 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden: met stam op -t/-d
werkwoord: arbeiten -> stam:arbeit-
Bij du - er/sie/es - ihr -> extra -e 
ich arbeit e
du arbeit est
er/sie es arbeit et
wir arbeit en
ihr arbeit et
sie arbeit en
Sie arbeit en


Slide 10 - Tekstslide

Werkwoorden met d/t in stam


(arbeiten)


(melden)
ich
arbeit - e
meld-e
du
arbeit -  est
meld- est 
er/sie/es
arbeit - et
meld-et
wir
arbeit - en
meld- en
ihr
arbeit - et
meld - e
sie/Sie
arbeit - en
meld - en
ge - arbeit -et
ge - meld - et

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

voltooid deelwoord bij werkwoorden die eindigen op 
-d of -t
arbeiten
ge arbeit et
(+e)

Slide 13 - Tekstslide

We gaan oefenen

Slide 14 - Tekstslide

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
en
en
e
st
t
t

Slide 15 - Sleepvraag

Bij werkwoorden op d/t krijg je
bij de persoonsvorm jij, hij/zij/het en jullie
een extra ....... voor de uitgang

Slide 16 - Open vraag

Stam van wohnen
A
wohnen
B
wohne
C
wo
D
wohn

Slide 17 - Quizvraag

Stam van 'reden'
A
red
B
reden
C
rede
D
redenen

Slide 18 - Quizvraag

du ........
A
wohne
B
wohnen
C
wohnt
D
wohnst

Slide 19 - Quizvraag

ich ........
A
redt
B
redet
C
rede
D
redst

Slide 20 - Quizvraag

Ihr (spielen) _________________

Slide 21 - Open vraag

Max und Peter (spielen) _________________

Slide 22 - Open vraag

Ich (kennen) _________________

Slide 23 - Open vraag

Louise (brauchen) _________________

Slide 24 - Open vraag

Du (arbeiten) _________________

Slide 25 - Open vraag

Er (melden) _________________

Slide 26 - Open vraag

mieten

ihr
A
miete
B
mietest
C
mietet
D
mieten

Slide 27 - Quizvraag

reden

ich ...
A
rede
B
redest
C
redet
D
reden

Slide 28 - Quizvraag

Warum (warten) ............. du nicht?

Slide 29 - Open vraag

Warum (warten) ............. du nicht?

Slide 30 - Open vraag

Seit wann ... du?
A
reitst
B
reitest

Slide 31 - Quizvraag

Ihr ... aber viel!
A
redt
B
redet

Slide 32 - Quizvraag

Warum ... er nicht?
A
antwortet
B
antwort

Slide 33 - Quizvraag

Conclusie:
Je weet nu dat je bij een regelmatig werkwoord met stam op -t of -d een extra denkstapje moet doen, namelijk:

bij DU, ER / SIE / ES en IHR een extra E toevoegen
bijv: du arbeitest    er meldet   ihr findet


Slide 34 - Tekstslide

Begrijp je de grammatica van de werkwoorden?

Slide 35 - Poll

Slide 36 - Tekstslide

Hausaufgaben
Leren: Lektion 1 +2 / blz. 92 
+ Gramm C:  telwoorden blz. 60
Maken: opdracht 12, 13, blz. 60,61

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

In het Duits worden de telwoorden altijd als één woord geschreven. 

100 = hundert                            800 = achthundert
200 = zweihundert                   900 = neunhundert
300 = dreihundert                   1000 = tausend
400 = vierhundert
500 = fünfhundert
600 = sechshundert
700 = siebenhundert

Slide 39 - Tekstslide