Deze herhaling is een vragenlijst. Noteer voor jezelf de nummers van de vragen die je niet in één keer goed had. Dan kan je dat onderwerp nog eens nazoeken.
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Herhaling H5
Deze herhaling is een vragenlijst. Noteer voor jezelf de nummers van de vragen die je niet in één keer goed had. Dan kan je dat onderwerp nog eens nazoeken.
Slide 1 - Tekstslide
de volgende vragen gaan over 5.1
Reservestoffen en de ADH
Slide 2 - Tekstslide
Energierijke stoffen die niet direct in het lichaam worden gebruikt, worden opgeslagen als bijv. glycogeen. Geef aan in welke twee plaatsen in het lichaam glycogeen voorkomt.
A
Longen en Lever
B
Longen en Botten
C
Lever en Spieren
D
Lever en Botten
Slide 3 - Quizvraag
Wanneer je glucosegehalte te hoog is dan komt het hormoon .... in actie, en wordt glycogeen gemaakt van glucose
A
glycogeen
B
insuline
C
glucagon
D
adrenaline
Slide 4 - Quizvraag
Weet je het nog?
Welke van de 6 voedingsstoffen geven je energie energie?
geeft energie
geeft geen energie
vetten
koolhydraten
vitamines
eiwitten
mineralen
water
Slide 5 - Sleepvraag
Botontkalking en X-benen/O-benen
Zenuw-uitval en spierzwakte
Scheurbuik (bindweefsel lost op)
Nachtblindheid
Vitamine A
Vitamine C
Vitamine B1
Vitamine D
Slide 6 - Sleepvraag
Waar of niet waar? ATP ► ADP + P + energie.
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quizvraag
wat is ATP?
A
een enzym dat betrokken is bij de aerobe dissimilatie
B
een receptor die de cel aanzet tot de verbranding van meer glucose
C
een chemische energiedrager voor de meeste processen in de cel
Slide 8 - Quizvraag
Bouwstenen van eiwitten zijn
A
aminozuren
B
nucleotiden
C
stikstofbasen
D
monosachariden
Slide 9 - Quizvraag
Welke van onderstaande moleculen zijn organisch?
A
Koolhydraten
B
Aminozuren
(bouwstenen eiwitten)
C
Mineralen
D
Vitamines
Slide 10 - Quizvraag
De volgende vragen gaan over 5.2
Voedingsvezels, reservestoffen van planten, houtvaten en bastvaten, assimilatie, essentiële aminozuren en vetzuren
Slide 11 - Tekstslide
Wat is geen vorm van assimilatie
A
Glucose omzetten in glycogeen
B
Glycogeen omzetten in glucose
C
Fotosynthese
D
Vetzuren en glycerol omzetten in vet
Slide 12 - Quizvraag
Voedingsvezels horen bij een gezond voedingspatroon. Welke goede eigenschap hebben voedingsvezels?
A
Ze helpen infectieziekten tegengaan.
B
Ze voorkomen verstopping.
C
Ze helpen bij de bloedstolling.
D
Ze verbeteren de nierwerking.
Slide 13 - Quizvraag
Door gangen te boren in de stengel van een maïsplant verstoren de rupsen het vervoer van water, mineralen en suikers.
Verstoort de Europese maïsboorder het vervoer in de bastvaten? En in de houtvaten?
A
Houtvaten
B
Bastvaten
C
Zowel in houtvaten als in bastvaten
Slide 14 - Quizvraag
Wetenschappers in Australië zoeken naar nieuwe manieren om uit te vinden of er ergens goud in de bodem zit. Ze hebben ontdekt dat eucalyptusbomen goud uit de bodem kunnen opnemen. Dit goud is terug te vinden in de bladeren van die bomen. Hoe komen deze gouddeeltjes vanuit de wortels in de bladeren terecht?
A
alleen via bastvaten
B
alleen via houtvaten
C
zowel via bastvaten als via houtvaten
Slide 15 - Quizvraag
Transport waarbij ATP nodig is, is
A
diffusie
B
osmose
C
passief transport
D
actief transport
Slide 16 - Quizvraag
In het menselijk lichaam komt bij verbranding energie vrij in de vorm van:
A
Licht en warmte
B
Licht en chemische energie (ATP)
C
Warmte en chemische energie (ATP)
D
Warmte en bewegingsenergie
Slide 17 - Quizvraag
Is fotosynthese een voorbeeld van assimilatie? Is verbranding een voorbeeld van assimilatie?
A
Fotosynthese wel, verbranding niet
B
Verbranding wel, fotosynthese niet
C
Beide zijn voorbeelden van assimilatie
D
Beide zijn geen voorbeeld van assimilatie
Slide 18 - Quizvraag
Kan wel, in de lever
Kan niet
Kan wel, in de spieren
gewone aminozuren maken van andere aminozuren
essentiële aminozuren maken van andere aminozuren
gewone aminozuren maken van essentiële aminozuren
essentiële aminozuren maken van andere essentiële aminozuren
Slide 19 - Sleepvraag
De glucose die geproduceerd wordt bij de fotosynthse wordt door planten vervolgens omgezet in:
Dit heet voortgezette assimilatie, deze stoffen vind je bij planten vooral in de:
Zaden
Knollen en wortels
Celwanden, hout- en bastvaten
Cellulose
Eiwitten
Vetten
Zetmeel
Slide 20 - Sleepvraag
De volgende vragen gaan over 5.3
ATP, Aërobe en anaerobe dissimilatie, spieren, glycogeen
Slide 21 - Tekstslide
Noteer de vergelijking van de aerobe dissimilatie van glucose
Slide 22 - Open vraag
Vul in:
.......... + zuurstof --> Energie + water+ koolstofdioxide
A
melkzuur
B
fotosynthese
C
verbranding
D
glucose
Slide 23 - Quizvraag
Wat moet er op de stipjes staan om de reactie kloppend te maken?C6H12O6 + .. O2 -> .. CO2 + .. H2O
A
12
B
6
C
3
D
4
Slide 24 - Quizvraag
Aerobe dissimilatie betekent
A
afbraak
B
afbraak met zuurstof
C
afbraak zonder zuurstof
D
opbouw met zuurstof
Slide 25 - Quizvraag
Waar of niet waar? Een voorbeeld van anaerobe dissimilatie is gisting.
A
waar
B
niet waar
Slide 26 - Quizvraag
Wat levert het meeste ATP op wanneer 1 glucose-molecuul wordt verbrand?
A
Melkzuurgisting
B
Aerobe dissimilatie
C
Anaerobe dissimilatie
D
Alcoholgisting
Slide 27 - Quizvraag
Dus... welke vorm van dissimilatie gebruikt de meeste glucose moleculen om een bepaalde hoeveelheid energie (ATP) te produceren?
A
Anaerobe dissimilatie
B
Aerobe dissimilatie
Slide 28 - Quizvraag
Slide 29 - Tekstslide
Waar komt bij deze sporten de energie vandaan?
100 meter sprint
een marathon
1000 meter schaatsen
Vooral de ATP en CP voorraad in de spieren
Vooral anaerobe dissimilatie van glucose
Vooral aerobe dissimilatie van glucose
Slide 30 - Sleepvraag
Slide 31 - Tekstslide
Wanneer je tijdens een inspanning 'de man met de hamer' tegenkomt, lijkt het net of je niet verder kunt. Ineens lijkt de energie op. Wat is er dan aan de hand?
A
de glycogeenvoorraad is op
B
de glucose in de cellen is op
C
de vetvoorraad is op
D
de zuurstof in de cellen is op
Slide 32 - Quizvraag
De volgende vragen gaan over 5.4
Fotosynthese, voortgezette assmimlatie, chlorofyl, beperkende factor, netto- en brutoproductie, drooggewicht
Slide 33 - Tekstslide
Wat is voortgezette assimilatie?
A
omzetten van glucose in nitraat
B
omzetten van glucose in een anorganische stof
C
omzetten van glucose in een andere energierijke organische stof
D
omzetten van glucose in warmte
Slide 34 - Quizvraag
Enkele bestanddelen van het voedsel van de mens zijn: eiwitten, koolhydraten en vetten. Welke van deze voedselbestanddelen kunnen stoffen leveren die zowel bij de assimilatie als bij de dissimilatie in cellen worden gebruikt?
A
eiwitten, koolhydraten en vetten
B
alleen eiwitten en vetten
C
alleen koolhydraten en vetten
D
alleen eiwitten en koolhydraten
Slide 35 - Quizvraag
Slide 36 - Tekstslide
Bij lichtintensiteit 4 komt er 400 ml zuurstof per uur vrij uit de plant. Maakt de plant dan 400 ml per uur?
A
Ja.
B
Nee, hij maakt eigenlijk minder
C
Nee, hij maakt eigenlijk meer
Slide 37 - Quizvraag
Wat is de beperkende factor bij lichtintensiteit 3? (zie plaatje bij dia 36)
A
Licht
B
Licht of iets anders, weet je niet
C
In elk geval niet licht
D
Waarschijnlijk CO2
Slide 38 - Quizvraag
Hoe wisselen planten gassen uit?
A
Via diffusie door de huidmondjes
B
Via osmose door de huidmondjes
C
Via diffusie
D
Via osmose
Slide 39 - Quizvraag
Hoe hebben planten zich aan een droge omgeving aangepast?
A
Dikke cuticula, veel huidmondjes
B
Dunne cuticula, veel huidmondjes
C
Dikke cuticula, weinig huidmondjes
D
Dunne cuticula, weinig huidmondjes
Slide 40 - Quizvraag
Wat is de beperkende factor bij lichtintensiteit 6? (zie plaatje bij dia 36)
A
Licht
B
Licht of iets anders, weet je niet
C
In elk geval niet licht
D
Waarschijnlijk CO2
Slide 41 - Quizvraag
De volgende vragen gaan over 5.5
anaerobe dissimilatie door bacteriën en schimmels (gisting)
klassieke biotechnologie
Slide 42 - Tekstslide
Noteer de twee stoffen die gemaakt worden bij de anaerobe dissimilatie door schimmels.
Slide 43 - Open vraag
Wanneer een plant aan fotosynthese doet, maakt de plant glucose. Dat is de brutoproductie. Hoe bereken je de nettoproductie?
A
Netto = bruto - hoeveelheid fotosynthese
B
Netto = fotosynthese - hoeveelheid dissimilatie
C
Netto = fotosynthese - brutoproductie
D
Netto = dissimilatie - fotosynthese
Slide 44 - Quizvraag
Welke organismen doen aan dissimilatie?
A
dieren, de meeste bacteriën, schimmels
B
planten en dieren en schimmels
C
autotrofe en heterotrofe organismen
D
planten, dieren, bacteriën en schimmels
Slide 45 - Quizvraag
Iemand heeft zelf aardbeienjam gemaakt. Na een paar maanden opent hij een pot jam. Bij het openen van de pot komt er wat gas vrij. De jam ruikt naar alcohol. Welke omzetting heeft in deze pot jam plaatsgevonden?
A
dissimilatie van glucose met zuurstof waarbij alcohol en CO2 ziin ontstaan
B
dissimilatie van glucose zonder zuurstof waarbij alcohol en O2 zijn ontstaan
C
dissimilatie van glucose zonder zuurstof waarbij alcohol en CO2 zijn ontstaan
D
geen van deze antwoorden
Slide 46 - Quizvraag
Van melk wordt yoghurt gemaakt. Neemt de hoeveelheid energierijke stoffen bij het maken van yoghurt toe of af? en waarom?
A
Toe, omdat de bacteriën glucose omzetten in melkzuur
B
Af, omdat de bacteriën glucose stoffen omzetten in melkzuur
C
Toe, omdat bacteriën glucose omzetten in alcohol
D
Af, omdat bacteriën glucose omzetten in alcohol
Slide 47 - Quizvraag
In spieren van de mens vinden onder andere de volgende stofwisselingsprocessen plaats: 1 opbouw van eiwitten uit aminozuren, 2 vorming van melkzuur uit glucose, 3 vorming van glycogeen uit glucose, 4 vorming van CO2 en H2O uit glucose en O2. Bij welk of bij welke van deze processen komt energie vrij die kan worden gebruikt voor het samentrekken van de spieren?