H5 voeding en energie les 3

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Waarom slaat je lichaam de meeste reserve-energie niet op als koolhydraat maar als vet?
A
Omdat vet makkelijker te verbranden is
B
Omdat vet makkelijker te maken is
C
Omdat vet makkelijker verteerbaar is
D
Omdat vet per gram meer energie bevat

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

ADH van vitamines betekent...
A
aanvaardbare dagelijkse hoeveelheid
B
aanvaardbare dagelijkse houdbaarheid
C
acceptabele dagelijkse hoveelheid
D
aanbevolen dagelijks hoeveelheid

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Leg het verband uit tussen de ruststofwisseling en de hoeveelheid calorieën die je per dag binnenkrijgt.

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Molecuul
Organel
Cel
Weefsel
Mitochondriën
Vetcellen
Spierweefsel
ATP
Vet

Slide 12 - Sleepvraag

Slide 13 - Tekstslide

Welke vaten vervoeren water met glucose van de bladeren naar de wortel?
A
Alleen de houtvaten.
B
Alleen de bastvaten.
C
Zowel de bastvaten als de houtvaten.

Slide 14 - Quizvraag

1. Hoe heet het proces waarbij organische stoffen worden gemaakt?
2. hoe heet het proces waarbij ze worden afgebroken?
A
1 = assimilatie 2 = dissimilatie
B
1 = dissimilatie 2 = assimilatie

Slide 15 - Quizvraag

Stofwisseling

Assimilatie = 
alle OPBOUW processen

Dissimilatie = 
alle AFBRAAK processen

Slide 16 - Tekstslide

Kan wel
Kan niet
gewone aminozuren maken van andere aminozuren
essentiële aminozuren maken van andere aminozuren
gewone aminozuren maken van essentiële aminozuren

Slide 17 - Sleepvraag

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

                      - kost energie (er wordt ATP voor gebruikt)

- gaat door speciale transport eiwitten in een semipermeabel membraan (celmembraan)

- gaat tegen de concentratie gradient in.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Energie in de spieren

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Energie in de spieren

Slide 25 - Tekstslide

Verschil tussen aerobe en anaerobe dissimilatie. Welke is juist?
A
Aeroob is met zuurstof Anaeroob is zonder
B
Aeroob is zonder zuurstof Anaeroob is met
C
Aeroob is met glucose Anaeroob is zonder
D
Aeroob is zonder glucose Anaeroob is met

Slide 26 - Quizvraag

Noteer in je schrift...
  • De reactievergelijking van de aerobe dissimilatie
  • De reactievergelijking van de anaerobe dissimilatie
zet er achter hoeveel moleculen ATP er vrijkomen
Steek je vinger op als je klaar bent, voor controle.

Slide 27 - Tekstslide

Wat levert het meeste energie op wanneer 1 glucose-molecuul wordt verbrand?
A
Anaerobe dissimilatie
B
Aerobe dissimilatie

Slide 28 - Quizvraag

Dus... welke vorm van dissimilatie gebruikt de meeste glucose moleculen om een bepaalde hoeveelheid energie (ATP) te produceren?
A
Anaerobe dissimilatie
B
Aerobe dissimilatie

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Waaruit bestaat een glycogeen molecuul en waar in het lichaam bevindt zich glycogeen?

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Tekstslide

Waar of niet waar?
Een voorbeeld van anaerobe dissimilatie is alcoholgisting.
A
waar
B
niet waar

Slide 33 - Quizvraag

Klaar! 
Deze les ging over:
  • Vet versus koolhydraat als opslag
  • ATP
  • Aerobe en anaerobe dissimilatie
  • Energie in de spieren

Slide 34 - Tekstslide