2425 4GL H4.2

Welkom
Economie  ||  2024-2025




Hoofdstuk 4 - Werk aan de winkel!
Exameneenheid Arbeid en productie
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Economie  ||  2024-2025




Hoofdstuk 4 - Werk aan de winkel!
Exameneenheid Arbeid en productie

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Herhaling
  • Hoofdstuk 4.2
  • Lesdoelen
  • Theorie
  • Aan de slag
  • Evaluatie

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Na de les kan je: 
  • het verschil tussen een vaste en een flexibele baan uitleggen
  • verschillen tussen werken als zelfstandige en werken in loondienst uitleggen
  • de kenmerken van een eenmanszaak en een vof benoemen
  • de kenmerken van een bv en een nv benoemen
  • uitleggen wat een stichting is

Slide 3 - Tekstslide

Werknemer en werkgever
Als je werkt bij een bedrijf ben je een werknemer. In ruil voor je werk krijg je loon

Het bedrijf is de werkgever. In ruil voor loon komen mensen bij het bedrijf werken. 

Slide 4 - Tekstslide

  • De werknemer

  • Krijgt:
  • Loon
  • Vakantiedagen
  • De werknemer

  • Hij krijgt een uitkering bij:
  • werkloosheid
  • ziekte
  • arbeidsongeschiktheid → hij kan niet meer werken bijv. heel ernstig ziek

Slide 5 - Tekstslide

Arbeidsmotieven

Arbeidsmotieven = redenen om te werken


  • Geld verdienen
  • Nuttig of zinvol bezig zijn
  • Contacten met anderen

Slide 6 - Tekstslide

Noem twee voordelen van de Arbowet

Slide 7 - Open vraag

Arbowet
Wat is de Arbowet?
  • Basis voor veilig en gezond werken
  • Voorkomt ziekteverzuim 
  • Alle werkgevers en werknemers in Nederland

voordeel: werknemers productiever, werkgevers betalen minder ziektekosten, overheid: minder uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid 

Slide 8 - Tekstslide

CAO
In een CAO staan afspraken over de arbeidsvoorwaarden voor iedereen die in een bepaalde bedrijfstak werkt. Zoals.......
  1. De bouw
  2. De horeca
  3. Basisonderwijs
  4. Voortgezet onderwijs
  5. Gehandicaptenzorg

Slide 9 - Tekstslide

Algemene wet gelijke behandeling
In de Algemene Wet Gelijke Behandeling staat dat er geen onderscheid gemaakt mag worden op basis van bijvoorbeeld:
  1. Geslacht
  2. Afkomst
  3. Leeftijd

Slide 10 - Tekstslide

Noem de drie soorten werk

Slide 11 - Open vraag

Soorten werk
Wit werk:
  • betaald werk,
  • arbeidscontract,
  • inhouding loonbelasting en sociale premies,
  • geregistreerd, werk in de formele sector.

Zwart werk:
  • betaald werk,
  • geen contract,
  • geen belasting en premies,
  • niet verzekerd,
  • niet geregistreerd, informele sector
  • verboden.

Grijs werk:
  • onbetaald werk:
  • vrijwilligerswerk,
  • werk in eigen huishouden,
  • mantelzorg,
  • niet geregistreerd, informele sector.

Slide 12 - Tekstslide

Wie zou later eigen baas willen worden? In wat voor sector zou je eigen baas willen worden?

Slide 13 - Open vraag

Heb je zekerheid?
Vaste baan
  • arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
  • ontslagbescherming
  • veel zekerheid

Flexibele baan
  • arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd = tijdelijke baan
  • werk als oproepkracht of werk via uitzendbureau
  • weinig zekerheid

Slide 14 - Tekstslide

Zelfstandig ondernemer
  • Je kunt ook als zelfstandig ondernemer werken. Je verdient je inkomen met je eigen bedrijf.
  • Ongeveer 13% van alle werkenden zijn zelfstandigen. 
  • Zij hebben een eigen onderneming. 
  • De winst die ze daarmee behalen, is hun inkomen. 

  • Een deel van deze ondernemers heeft personeel in dienst, de rest is zzp’er (zelfstandige zonder personeel) 

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen werken in loondienst en als zelfstandige?
  • Loondienst (werknemer)
  • arbeidsovereenkomst
  • loon en vakantiedagen en vakantiegeld
  • bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid een vangnet

  • Zelfstandige
  • de winst is hun inkomen

Slide 16 - Tekstslide

Ondernemingsvormen
Als je zelfstandig ondernemer bent, moet je een ondernemingsvorm kiezen.
Veel voorkomende ondernemingsvormen zijn:

  • Eenmanszaak
  • Vof (vennootschap onder firma)
  • Bv (= besloten vennootschap)
  • Nv (= naamloze vennootschap)


Slide 17 - Tekstslide

Eenmanszaak
Eenmanszaak = er is één eigenaar die zelf de leiding heeft. De eigenaar kan wel personeel in dienst hebben.


Slide 18 - Tekstslide

Vennootschap onder Firma (VOF)
Vof (vennootschap onder firma) = er zijn twee of meer eigenaren (vennoten of firmanten) die samen de leiding hebben. 


Slide 19 - Tekstslide

Kom je in de schulden?
Als de eenmanszaak of VOF failliet gaat dan zijn de eigenaren aansprakelijk. Het kan dus zijn dat ze de schulden moeten betalen met hun privé vermogen (spaargeld). 


Slide 20 - Tekstslide

Inkomstenbelasting
  • Voor de eigenaars van een eenmanszaak en vof is de winst hun inkomen.
  • Daarover betalen zij inkomstenbelasting. Dat is een belasting die iedereen over zijn privé-inkomen moet betalen.

  • In een vof spreken de vennoten af hoe zij de winst verdelen.


Slide 21 - Tekstslide

Aandelen
  • Als je een aandeel koopt koop je een stukje van een bedrijf. Je wordt dan mede-eigenaar. 
  • De waarde kan omhoog en omlaag gaan. 
  • Als mede-eigenaar mag je meebeslissen en je krijgt een stuk van de winst (dividend). 
  • Als je aandelen bezit ben je een aandeelhouder. 
  • Aandelen worden uitgegeven om te kunnen investeren. 

Slide 23 - Tekstslide

BV en NV
  • Besloten vennootschap (BV)
  • Bij een besloten vennootschap worden er aandelen uitgegeven. 
  • De aandelen van een BV mogen niet zomaar verhandeld worden. 
  • Naamloze vennootschap (NV)
  • Bij een naamloze vennootschap worden er aandelen uitgegeven. 
  • De aandelen van een NV worden verhandeld op de effectenbeurs. Iedereen kan een aandeel kopen. 
  • bv's en nv's betalen over hun winst vennootschapsbelasting 
  • De winst die overblijft kan worden uitgekeerd als dividend of gebruikt worden in de bedrijfsvoering

Slide 24 - Tekstslide

Samengevat
Als je zelfstandig ondernemer bent, moet je een ondernemingsvorm kiezen.
Veel voorkomende ondernemingsvormen zijn:
  • Eenmanszaak
  • Vof (vennootschap onder firma)
  • Bv (= besloten vennootschap)
  • Nv (= naamloze vennootschap)

Slide 25 - Tekstslide

En goede doelen dan?
Een goed doel kiest een andere ondernemingsvorm. Namelijk een stichting. 
Een stichting is opgericht om een bepaald doel te bereiken. 

Een stichting komt aan geld door subsidies en donateurs. 

Een stichting mag geen winst maken.
Kan wel personeel in dienst hebben. → salaris

Slide 26 - Tekstslide

Aan de slag
Maken 4.2
Zachtjes overleggen! / Aan docent vragen
Klaar? Nakijken, of 4.1 afmaken // herhalingsopgaven H4.2
Niet af? Huiswerk!
Tot 5 minuten voor tijd

Slide 27 - Tekstslide