Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Theorie +opdrachten werkwoordspelling klas 1+2
Werkwoordspelling
Klas 1
1 / 36
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
In deze les zitten
36 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
1 video
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Werkwoordspelling
Klas 1
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Welke regel gebruik je bij de PVTT?
Slide 3 - Open vraag
PVTT (persoonsvorm tegenwoordige tijd)
Zoek eerst het onderwerp dat erbij hoort!
Makkie! Gewoon 'lopen' gebruiken en dan doe je het altijd goed.
Slide 4 - Tekstslide
Als je weet dat het een PV is, wat schrijf je altijd EERST op?
Slide 5 - Open vraag
(Ondervinden) je veel last van die blessure?
A
ondervindt
B
ondervind
C
ondervint
Slide 6 - Quizvraag
Piet (verbinden) zijn ene veter aan de andere.
A
verbind
B
verbindt
C
verbint
Slide 7 - Quizvraag
1
Slide 8 - Video
01:34
Dus? Welke regel moet je altijd gebruiken bij de PVTT?
Slide 9 - Open vraag
Welke regel gebruik je bij de PVVT?
Slide 10 - Open vraag
PVVT (persoonsvorm verleden tijd)
Sterke werkwoorden
Hebben geen regels! Dit moet je weten door te lezen.
Zwakke werkwoorden
Kijk bij het sexy fokschaap alleen naar de klinkers!
Slide 11 - Tekstslide
Als je weet dat het een PV is, wat schrijf je altijd EERST op?
Slide 12 - Open vraag
De ontzettende saaie uitstapjes op de basisschool in Rotterdam (kosten) vroeger maar weinig geld.
A
PVTT
B
PVVT
C
INF
D
VD
Slide 13 - Quizvraag
De ontzettende saaie uitstapjes op de basisschool in Rotterdam (kosten) vroeger maar weinig geld.
A
koste
B
kosten
C
kostte
D
kostten
Slide 14 - Quizvraag
Vorige week (beleven) het zieke jongetje de dag van zijn leven!
A
PVTT
B
PVVT
C
INF
D
VD
Slide 15 - Quizvraag
Vorige week (beleven) het zieke jongetje de dag van zijn leven!
A
beleefte
B
beleefde
C
beleevte
D
beleevden
Slide 16 - Quizvraag
Welke regel gebruik je bij het INF?
Slide 17 - Open vraag
INF (infinitief)
Tip: zet er 'wij' voor.
Pas op:
- Apen kunnen niet vliegen.
pvtt inf
Bij bovenstaande zin kun je voor beide werkwoorden 'wij' zetten, maar de persoonsvorm gaat voor.
Slide 18 - Tekstslide
Welke regel gebruik je bij het VD?
Slide 19 - Open vraag
VD (voltooid deelwoord)
1. Zoek eerst de persoonsvorm!
2. Is deze een vorm van 'hebben', 'zijn' of 'worden'?
3. Ja? Dan is het laatste werkwoord een voltooid deelwoord.
Voltooid deelwoorden beginnen vaak met ge-, be-, ver-, ont-, er-, her-, mis-.
Slide 20 - Tekstslide
Er is deze week weer veel (gebeuren).
A
PVTT
B
PVVT
C
INF
D
VD
Slide 21 - Quizvraag
Er is deze week weer veel (gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt
Slide 22 - Quizvraag
Wij hebben al heel wat rare dingen met haar (beleven).
A
beleefd
B
beleeft
Slide 23 - Quizvraag
Drie ongevallen hebben tot een verkeerschaos (geleiden).
A
geleit
B
geleidt
C
geleid
Slide 24 - Quizvraag
Voor dat feest hebben zij zich behoorlijk (uitsloven).
A
uitgesloofd
B
uitgelooft
Slide 25 - Quizvraag
Welke regel gebruik je bij het TD?
Slide 26 - Open vraag
TD (tegenwoordig deelwoord)
Ander woord: onvoltooid deelwoord.
Het is nog bezig, terwijl je het doet. Er gebeuren dus twee dingen tegelijk.
Knipogend
fietste hij voorbij.
De mannen vielen
knokkend
door de deur.
Slide 27 - Tekstslide
(Huilen) zocht het kind naar zijn moeder.
A
Huilen
B
Huilend
C
Huilent
Slide 28 - Quizvraag
Welke regel gebruik je bij de het VD als BN?
Slide 29 - Open vraag
VD als BN
(voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord)
Zie je achter een werkwoord een ZN staan dat erbij hoort?
Dan is het een TD!
Zorg ervoor dat het goed uitgesproken wordt als je het zo kort mogelijk schrijft.
Slide 30 - Tekstslide
Het (stranden) schip (worden) morgen losgetrokken.
A
gestrande, word
B
gestrandde, word
C
gestrande, wordt
D
gestrandde, wordt
Slide 31 - Quizvraag
Het (verlaten) gebouw werd door krakers bezet.
A
verlate
B
verlaten
C
verlaatte
D
verlaatten
Slide 32 - Quizvraag
De douane haalde de mensen met de (vervalsen) paspoorten er meteen uit.
A
vervalsde
B
vervalsden
C
vervalste
D
vervalsten
Slide 33 - Quizvraag
Hij heeft zijn toets goed (maken), waar hij al op had (rekenen).
A
gemaakd, gerekend
B
gemaakd, gerekent
C
gemaakt, gerekend
D
gemaakt, gerekent
Slide 34 - Quizvraag
Hoe thuis oefenen?
Classroom
Lesboek
Werkwoordspellingschema altijd erbij gebruiken!
Niet vergeten de werkwoordsvormen eerst te zoeken.
Slide 35 - Tekstslide
play.kahoot.it
Slide 36 - Link
Meer lessen zoals deze
Ww-spelling 2e klas + opdrachten
September 2020
- Les met
38 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
werkwoordspelling
Februari 2023
- Les met
27 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Theorie +opdrachten werkwoordspelling klas 1
September 2020
- Les met
45 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
INF + VD
Februari 2022
- Les met
16 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, havo, vwo
Leerjaar 1
Theorie werkwoordspelling klas 2
Januari 2023
- Les met
11 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, havo, vwo
Leerjaar 2
Werkwoordspelling klas 1 HV
Maart 2019
- Les met
26 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
HH Alle Werkwoordspelling
September 2020
- Les met
26 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Werkwoordspelling alle werkwoordsvormen
Maart 2024
- Les met
18 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1