2.2.2 Vermogen en energie

2.2 
Vermogen en energie
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2.2 
Vermogen en energie

Slide 1 - Tekstslide

Programma van de les
Herhaling Vermogen en energie

vervolg paragraaf 2 (vermogen en energie)

Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het symbool voor vermogen
A
P
B
U
C
I
D
E

Slide 3 - Quizvraag

Op een transformator van een aquariumpomp staat 12V/0,4 A. De primaire spoel heeft 100 windingen en wordt aangesloten op het lichtnet.
Bereken het aantal windingen van de secundaire spoel.
timer
2:00
A
5 windingen
B
1917 windingen
C
2 windingen
D
1104 windingen

Slide 4 - Quizvraag

Een telefoon is aangesloten op het stopcontact. Bereken hoeveel wat de spanning wordt die de telefoon nodig heeft, als die is aangesloten op een transformator met 100 en 4600 windingen. ( let op: de spanning moet omlaag)

Slide 5 - Open vraag

Ik wil vanmiddag lekker een frikandelletje uit de frituurpan. Op de frituurpan staat 3000 W. het kost ongeveer 5 minuten om de frituurpan op de warmen, daarna 5 minuten om de frikandel te bakken. Hoeveel energie verbruikt de frituurpan om een frikandelletje te maken?

Slide 6 - Open vraag

Paragraaf 2
Een apparaat met een klein vermogen gebruikt per seconde weinig
energie. (Heeft dus weinig smarties nodig)

Maar een apparaat met een GROOT vermogen  gebruikt per seconde veel
energie. (Heeft dus veel smarties nodig)


Slide 7 - Tekstslide

Paragraaf 2
Het vermogen (P) hangt af van: De spanning (U)
  • Hoe meer volt (V), des te groter het vermogen in Watt (W)

Het vermogen (P) hangt ook af van: De stroomsterkte (I)
  • Hoe meer Ampere (A), des te groter het vermogen in Watt (W)
De formule is dan dus: 
P=UI

Slide 8 - Tekstslide

Paragraaf 2
Zoals we al zagen is het vermogen (P) de hoeveelheid energie (E) die per seconde (s) gebruikt wordt. of te wel:


Als we dan de hoeveelheid energie willen uitrekenen is dat dus:

vermogen=tijdenergie
Energie=vermogentijd

Slide 9 - Tekstslide

Doelen van de les
De leerlingen kunnen het energieverbruik uitrekenen in Joule en kWh. 
De leerlingen kunnen rekenen met de formule P=UxI
De leerlingen kunnen van Joule omrekenen naar kiloWattuur

Slide 10 - Tekstslide

Paragraaf 2
Belangrijk: als we het vermogen (P) invullen in W(att) en de tijd (t) in seconden (s) krijg je het energieverbruik (E) in Ws en noemen we altijd J(oule)

als we het vermogen (P) invullen in KiloWatt (kW) en de tijd (t) in uur (h) krijg je het energieverbruik (E) in Kilowattuur (kWh)

Slide 11 - Tekstslide

Paragraaf 2
In een uur zitten 3600 s en in 1 kW zit 1000 W. dat betekent dat 1 kWh gelijk is aan 3600s x 1000 W = 3.600.000 J. 

Om om te rekenen tussen kWh en Joule kun je dus vermenigvuldigen of delen door 3,6 miljoen

Slide 12 - Tekstslide

Vermogen
Spanning
Stroomsterkte
Energie
U
I
P
E
Joule
Ampère
Volt
Watt

Slide 13 - Sleepvraag


A
W = 9.000 Joule
B
W = 20 Joule
C
W = 5 Joule
D
W = 0,05 Joule

Slide 14 - Quizvraag

Sleep naar de juiste plaats
R
 E
t
I
W
J
A
s
V
Ohm
Watt
Joule
Volt

Slide 15 - Sleepvraag

Zelfstandig aan de slag
H3: Maken paragraaf 1 + 2

A3: Maken paragraaf 1 + 2

Ben je klaar? Ga nakijken en ga paragraaf 1 + 2 leren.

Slide 16 - Tekstslide