H1.2 - Vermogen en energie (les 1)

Dag allemaal! Zorg dat je op de juiste plek gaat zitten en een gesloten laptop op tafel hebt liggen. Zorg dat je dit zo snel mogelijk doet!
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Dag allemaal! Zorg dat je op de juiste plek gaat zitten en een gesloten laptop op tafel hebt liggen. Zorg dat je dit zo snel mogelijk doet!

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen voor vandaag
Je kunt uitleggen wat vermogen is.

Je kunt uitleggen welke apparaten een hoog vermogen hebben.

Je kunt berekeningen maken met het verband tussen vermogen, spanning en stroomsterkte.



Slide 3 - Tekstslide

Wat is (elektrisch) vermogen?

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Paragraaf 2
Een apparaat met een klein vermogen gebruikt per seconde weinig
energie. 

Maar een apparaat met een GROOT vermogen gebruikt per seconde veel
energie. 


Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
Elektrisch vermogen
  • Het vermogen (P) is afhankelijk van twee factoren.
    1 = spanning (U) (in Volt)
    2 = stroomsterkte (I) (in Ampere)
  • Berekenen vermogen: P = U x I
  • Het vermogen wordt gemeten in W (watt) of in J/s (joule per seconde)

Slide 8 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
Elektrisch vermogen
  • vermogen = hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt.
  • Een wasmachine verbruikt tussen de 2500 en de 3000 W

Slide 9 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
Tijdens het starten van een auto levert de accu van 12 V een stroom van 50 A.
Bereken het vermogen.
  • P = U x I = 12 x 50 = 600 W

Slide 10 - Tekstslide

Samen oefenen
Een elektrische grasmaaier wordt aangesloten op een spanning van 230 V. De stroomsterkte door de motor is 4000 mA. Bereken het vermogen van de motor.

Slide 11 - Tekstslide

Een zaklamp werkt op een batterij met een spanning van 4,5 V en heeft een stroomsterkte van 0,25 A. Bereken het vermogen van de zaklamp.

Slide 12 - Open vraag

Een elektrisch apparaat heeft een vermogen van 30 watt en wordt gevoed door een batterij met een spanning van 6 volt. Bereken de stroomsterkte.

Slide 13 - Open vraag

Een elektronisch apparaat heeft een vermogen van 45 W en en trekt een stroom van 300 mA. Bereken de spanning waarmee dit apparaat is verbonden.

Slide 14 - Open vraag

Aantekening
Elektrisch vermogen
Formule elektrisch vermogen

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de formule van elektrische vermogen?
A
P=U * I
B
U=I * R
C
W = P * T
D
W = U * Q

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de eenheid van elektrische vermogen
A
Joule / Seconde
B
Watt

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de eenheid van elektrisch vermogen
A
Wat
B
Watt
C
volt
D
Energie

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het symbool voor (elektrisch)vermogen
A
U
B
I
C
P
D
R

Slide 19 - Quizvraag

Een transformator werkt alleen op wisselspanning.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Als de verhouding van de transformator windingen van 200 (Np) naar 400 (Ns) is.
A
Dan verdubbelt de spanning
B
Dan halveert de spanning

Slide 21 - Quizvraag

Ga nu zelf aan de slag
 Wat? Lees H1.2, Maak daarna opdracht 3 + 5
Hoe? Je mag samenwerken. Je moet fluisterend overleggen. Ik wil je niet kunnen horen
Hoe lang? Tot het einde van de les
Klaar? Maak de test jezelf van H1.1

Slide 22 - Tekstslide

Paragraaf 2
Zoals we al zagen is het vermogen (P) de hoeveelheid energie (E) die per seconde (s) gebruikt wordt. of te wel:



Als we dan de hoeveelheid energie willen uitrekenen is dat dus:

vermogen=tijdenergie
Energie=vermogentijd

Slide 23 - Tekstslide

Paragraaf 2
Belangrijk: als we het vermogen (P) invullen in W(att) en de tijd (t) in seconden (s) krijg je het energieverbruik (E) in Ws en noemen we altijd J(oule)

als we het vermogen (P) invullen in KiloWatt (kW) en de tijd (t) in uur (h) krijg je het energieverbruik (E) in Kilowattuur (kWh)

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

1.2 Vermogen en energie
Energieverbruik
  • De Joule is de officiele eenheid voor energie, maar op de energienota en op de energiemeter staat wat anders, namelijk kWh (kilowattuur)
  • Berekenen energieverbruik in kWh:
      E = P x t
      P = kW (kilowatt) en t = h (uren)
  • 1 kWh = 3.600.000 J (= 3,6 MJ)

Slide 26 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
Een stofzuiger heeft een vermogen van 1500 watt en wordt gemiddeld 2 uur per week gebruikt. 1 kWh kost 13 eurocent.
Bereken de kosten (in euro) voor het verbruik van de stofzuiger.
  • E = P x t = 1,5 x 2 = 3 kWh
  • kosten = 3 x €0,13 = €0,39

Slide 27 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
Een snelle waterkoker doet 2,5 min over het koken van 1 L water. Een snelle waterkoker heeft een vermogen van 3000 W.
Bereken het energieverbruik in Joule en in kilowattuur.

Slide 28 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
Een snelle waterkoker doet 2,5 min over het koken van 1 L water. Een snelle waterkoker heeft een vermogen van 3000 W.
Bereken het energieverbruik in Joule en in kilowattuur.

  • Joule: E = P x t = 3000 x 2,5 x 60 = 450.000 J
  • kWh: E = P x t = 3 x 2,5 : 60 = 0,125 kWh

Slide 29 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
Maken 1.2 Vermogen en energie opdracht 1 t/m 9

Slide 30 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
EXTRA VOORBEELDEN

Slide 31 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
Een elektrische kachel heeft een vermogen van 2000 W en staat 4 uur aan.
Bereken het energieverbruik in Joule.
  • t = 4 h = 14.400 s
  • E = P x t = 2000 x 14.400 
  •     = 28.800.000 J

Slide 32 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
Een elektromotor in een elektrische fiets heeft een vermogen van 250 watt. Patrick fietst iedere dag 50 min om op school te komen.1 kWh kost 50 eurocent.
Bereken de kosten (in euro) voor het verbruik van de elektrische fiets.
  • E = P x t = 0,25  x0,833 (50/60) = 0,21 kWh
  • kosten = 0,21 x €0,50 = €0,1

Slide 33 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
Een kruimeldief heeft een vermogen van 100 watt en kan maximaal 9 minuten gebruikt worden.
Bereken het energieverbruik in Joule en in kilowattuur.

  • Joule: E = P x t = 100 x 9 x 60 = 54.000 J
  • kWh: E = P x t = 0,1 x 9 : 60 = 0,015 kWh
  • Of 54.000 : 3.600.000 = 0,015 kWh
  • Of 0,015 x 3.600.000 = 54.000 J

Slide 34 - Tekstslide

1.1 Elektrische energie vervoeren
Als er elektrische energie door een kabel stroomt, dan wordt een deel van de energie omgezet in warmte. 
Dit noemen we energieverlies
  • Hoe hoger de spanning des te kleiner het energieverlies.

Slide 35 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
Energieverbruik
  • Het energieverbruik (E) is afhankelijk van twee factoren:
     1 = vermogen (P) (in watt of Joule per seconde)
     2 = tijd (t) (in seconde)
  • Berekenen energieverbruik:
      E = P x t
  • Het energieverbruik wordt gemeten in J (Joule)

Slide 36 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
Een automobilist heeft zijn lampen aangelaten. Hun gezamenlijk vermogen is 50 W.
Het blijkt dat na 3 uur de lampen duidelijk zwakker gaan branden.
Bereken het energieverbruik.
  • t = 3 h = 10.800 s
  • E = P x t = 50 x 10.800 
  •     = 540.000 J

Slide 37 - Tekstslide

1.2 Vermogen en energie
Een automobilist heeft zijn lampen aangelaten. Hun gezamenlijk vermogen is 50 W.
Het blijkt dat na 3 uur de lampen duidelijk zwakker gaan branden.
Bereken het energieverbruik.
  • P = 50 W = 0,050 kW
  • E = P x t = 0,050 x 3 = 0,15 kWh

Slide 38 - Tekstslide