FACET toetsen

Een cliënt met dementie kan zichzelf niet meer scheren.
Waarmee heeft dit te maken?
A
met afasie
B
met decorumverlies
C
met desoriëntatie
D
met handelingsproblemen
1 / 24
volgende
Slide 1: Quizvraag
Zorg en WelzijnVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Een cliënt met dementie kan zichzelf niet meer scheren.
Waarmee heeft dit te maken?
A
met afasie
B
met decorumverlies
C
met desoriëntatie
D
met handelingsproblemen

Slide 1 - Quizvraag

Deze ziekte is een aandoening van de longen, waarbij er altijd kleine ontstekingen zijn. Soms zijn er periodes waarin de patiënt weinig merkt van de ziekte.

Over welke ziekte gaat deze omschrijving?
A
over acute bronchitis
B
over astma
C
over longkanker
D
over longontsteking

Slide 2 - Quizvraag

Een cliënt heeft alzheimer.
De mantelzorger wil het sociaal contact met hem stimuleren.
Welk hulpmiddel is daarvoor geschikt?
A
B
C
D

Slide 3 - Quizvraag

Je helpt bij een activiteitenmiddag. Je maakt vier groepjes van drie meisjes en drie jongens. In elke groep zitten kinderen van 8 tot en met 12 jaar.

Wat voor soort groepjes stel je zo samen?
A
horizontale en heterogene groepjes
B
horizontale en homogene groepjes
C
verticale en heterogene groepjes
D
verticale en homogene groepjes

Slide 4 - Quizvraag

Welke soort beperking hoort bij deze beschrijving?
Christa van twaalf jaar heeft een denkniveau van een zesjarige.
Willem communiceert met gebarentaal. 
Noah is spastich.
Emre heeft een blindegeleide hond. 
Doortje heeft het syndroom van Down.
Auditieve 
Motorische 
Verstandelijke 
Visueel 
Verstandelijke 

Slide 5 - Sleepvraag

Welke eerste-hulpaanwijzing is juist bij het verwijderen van een splinter?
A
Laat de splinter in de huis zitten als de huid rood en gezwollen is.
B
Ontsmet de huid rondom de splinter onder stromend water.
C
Pak de splinter zo dicht mogelijk bij de huid vast met een pincet.
D
Wrijf over de huid om de splinter los te maken.

Slide 6 - Quizvraag

Hoe heet het vaststellen van een ziekte?
A
diagnose
B
epidemie
C
preventie
D
symptoom

Slide 7 - Quizvraag

In een zorgdossier lees je dat een cliënt incontinentiemateriaal gebruikt.
Wat is incontinentiemateriaal?
A
absorberend materiaal voor het verminderen van bloedverlies
B
materiaal dat urine opneemt en ontlasting opvangt
C
materiaal dat gebruikt wordt bij het verbinden van wondjes
D
vochtopnemend materiaal dat ongewenst urineverlies voorkomt

Slide 8 - Quizvraag

Zijn dit preventieve maatregelen tegen ziekten en aandoeningen?
in de winter zoveel mogelijk binnen blijven.
voldoende bewegen
zorgen voor goede hygiëne 
onder een elektrische deken slapen
WEL
NIET
WEL
NIET
WEL
NIET
WEL
NIET

Slide 9 - Sleepvraag

In welk voorbeeld laat je zien dat je je inleeft in een cliënt?
A
als je de cliënt helpt zinnen af te maken
B
als je zegt dat je de woede van de cliënt begrijpt
C
als je gezellig kletst met de cliënt over jouw familie
D
als je medische gegevens van de cliënt geheim houdt

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn verschijnselen bij reuma?
A
ontstoken gewrichten en kortademigheid
B
pijn bij bewegen en ontstoken gewrichten
C
stijve ledematen en verhoogde bloeddruk
D
trillende ledematen en onregelmatige hartslag

Slide 11 - Quizvraag

Hoe dien je een zetpil toe?
A
via de anus
B
via de huid
C
via de mond
D
via inhalatie

Slide 12 - Quizvraag

Na afloop van een activiteit ruimen cliënten alles zelf op. Je wilt een cliënt feedback geven.
welke feedback kun je het beste aan de cliënt geven?
A
"Ik zie dat er nog snippers onder de tafel liggen. Als je de stoelen aan de kant zet, kun je er beter bij."
B
"Ik zie dat er nog snippers onder de tafel liggen. Dat is niet goed, doe het maar opnieuw."
C
"Je bent wel aardig hoor maar zorg dat je de volgende keer ook alles onder de tafel opruimt."
D
"Je hebt niet goed geluisterd. Je moest alles óp de tafel maar ook ónder de tafel opruimen."

Slide 13 - Quizvraag

Horen deze verschijnselen bij dementie?
trillende handen, armen en benen
niet meer weten hoe je jezelf moet aankleden
famillieleden niet meer herkennen
hyperactief zijn
WEL
NIET
WEL
NIET
WEL
NIET
WEL
NIET

Slide 14 - Sleepvraag

Hieronder staan zinnen uit een elektronishc zorgdossier van verschillende cliënten.
Horen de zinnen bij verbale of bij non-verbale communicatie?
Mevrouw vraagt steeds: "Waar ben ik?''. 
Meneer staart de hele middag uit het raam. 
Meneer heeft zijn vrouw gesproken aan de telefoon.
Meneer loopt voordurend rond alsof hij iets zoekt.
Mevrouw maakt oogcontact als je haar aanraakt.
verbaal 
non-verbaal
verbaal 
non-verbaal
verbaal 
non-verbaal
verbaal 
non-verbaal
verbaal 
non-verbaal

Slide 15 - Sleepvraag

Welke symptomen horen bij artrose?
A
ontsteking van de gewrichten en pijn bij het bewegen
B
ontsteking van de gewrichten en trillende ledematen
C
zwelling van de gewrichten en schuifelend lopen
D
zwelling van de gewrichten en trillende ledematen

Slide 16 - Quizvraag

Er zijn verschillende soorten groepen.
Wat is een voorbeeld van een homogene groep?
A
een groep broertjes en zusjes bij elkaar in de naschoolse opvang
B
een groep jongens en meisjes uit de groepen 5 en 6 in een badmintonteam
C
een groep jongens van de groepen 4,5 en 6 in een voetbalteam
D
een groep meisjes uit groep 8 in een estafetteteam

Slide 17 - Quizvraag

Zijn deze ontwikkelingskenmerken vooral lichamelijk, geestelijk of sociaal?
Een baby kan met ongeveer zes maanden zitten.
Een dreumes gooit een stapel blokjes om.
Een baby lacht tegen bekenden.
Een dreumes gebruikt twee-woordzinnen. 
Een baby gaat begrijpen dat voorwerpen blijven bestaan, ook als ze uit zicht zijn.
lichamelijk
geestelijk
sociaal
lichamelijk
geestelijk
sociaal
lichamelijk
geestelijk
sociaal
lichamelijk
geestelijk
sociaal
lichamelijk
geestelijk
sociaal

Slide 18 - Sleepvraag

Welke TWEE hulpmiddelen vergroten de mobiliteit en zelfstandigheid van een zorgvrager bij het verplaatsen uit bed naar een stoel?
Sleep de juiste hulpmiddelen naar deze vak.

Slide 19 - Sleepvraag

Na veel oefenen kan Thomas nu zijn eigen veters strikken.
Wat is verbeterd nu Thomas zijn veters kan strikken?
Er zijn TWEE antwoorden goed.
A
zijn grove motoriek
B
zijn afhankelijkheid
C
zijn fijne motoriek
D
zijn zelfredzaamheid

Slide 20 - Quizvraag

Zijn deze vragen open of gesloten?
Welke hobby's heeft u?
Houdt u van spelactiviteiten?
Hebt u een goede conditie?
Bent u bekend met de voorzieningen in de wijk?
Hoe hebt u van ons aanbod gehoord?
open
gesloten
open
gesloten
open
gesloten
open 
gesloten
open 
gesloten

Slide 21 - Sleepvraag

De volgende 5 vragen gaan over verschillende soorten zorg.

 Meneer Boom(83 jaar) woont nog 
 zelfstandig, maar krijgt ook veel zorg.

Slide 22 - Tekstslide

Welke soort zorg is dit?
De buurman zet de afvalcontainer van meneer aan de weg.
A
zelfzorg
B
mantelzorg
C
professionele zorg

Slide 23 - Quizvraag

Welke soort zorg is dit?
Een vriendin van meneer helpt hem met koken.
A

Slide 24 - Quizvraag