03 02 2022 Laatste lit. begrippen spelling H3

TG2D
Welkom
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

TG2D
Welkom

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel deze week
Aan het eind van deze week ken je alle literaire begrippen en kun je deze begrippen toepassen op het boek Zes Seconden.
Verder leer je spellingregels over de tussen-n en koppelteken. 

Slide 2 - Tekstslide

Programma vandaag

  • Magister, kolom Leesvaardigheid
  • terugblik voegwoorden
  • uitleg schrijfwijze samenstelling en koppelteken.
  • Literaire begrippen genre, fictie, realistisch, geloofwaardig





    Slide 3 - Tekstslide

    Magister/kolom Leesvaardigheid
    1. Meting: leestoets TEA 2
    2. Bespreking toets volgt als iedereen in de tweede klas de toets heeft gemaakt
    3. 70 punten te behalen
    4. resultaat: onder niveau (42 pt of lager), op niveau (43-48) of boven niveau (49 pt of hoger)
    5. Steunles leesvaardigheid

    Slide 4 - Tekstslide

    Steunles: mail vooraf!
    o Donderdag 17 februari 13.15-14.15u 
    o Woensdag 23 februari van 13.50-14.55u 
    o Donderdag 10 maart: 13.20u – 14.20u 

    aanmelden bij Anne van Tuijl: a.van.tuijl@cals.nl. 

    Slide 5 - Tekstslide

    Huiswerk
    1) Zes seconden lezen t/m pag 101 (t/m Hst. 13). Maak aantekeningen en let op Tijd, Personages, Ruimte, Spanning, Thema en Perspectief en vul aan!

    2) gramm. voegwoorden Hst 4, opdr. 1, 2 en 3

    Slide 6 - Tekstslide

    Bepaal alle woordsoorten: "Hoewel hij lacht, toont zijn gezicht een groot verdriet."

    Slide 7 - Open vraag

    Literaire begrippen

    Slide 8 - Tekstslide

    Vertelde tijd en verteltijd  
    • vertelde tijd: tijd die in het verhaal beschreven wordt. Bijvoorbeeld een heel leven of een maand uit iemands leven
    • verteltijd: tijd die je nodig hebt om het verhaal te lezen. Uitgedrukt in blz/woorden.

    Slide 9 - Tekstslide

    Hoe ontstaat Spanning?
    • open plekken / informatie-achterstand van lezer
    • informatievoorsprong van lezer t.o.v. personage
    • dwaalsporen 
    • vanuit tijd: vertraging 

    • vanuit ruimte: bijv. donker bos

    Slide 10 - Tekstslide

    Thema
    • dat waar het verhaal écht over gaat, los van gebeurtenissen en personages
    • dat waar de schrijver je over wil laten nadenken
    • Bijv.: Jeugd, seksualiteit, eenzaamheid, relatie tussen vader en zoon, belang van familierelaties, ...
    • Wat zou het thema van Zes seconden kunnen zijn? 

    Slide 11 - Tekstslide

    Kijkwijzer
    Wat zou het thema van dit filmpje kunnen zijn?

    Slide 12 - Tekstslide

    Slide 13 - Video

    Laatste begrippen

    • fictie / non-fictie
    • realistisch / niet-realistisch
    • geloofwaardig
    • genres (thriller, fantasy, detective, science fiction, historisch verhaal, oorlog en verzet, gedichten, strips, sprookjes, jeugdliteratuur, young adult, humor, liefdesverhaal)

    Slide 14 - Tekstslide

    Fictie? Realistisch?
    1. Zes seconden
    2. Leven van een Loser
    3. Dagboek
    4. Kookboek
    5. Krantenartikel over de the Voice
    6. Een spannend verhaal

    Slide 15 - Tekstslide

    Welke vragen heb je nog over de literaire begrippen? 

    Slide 16 - Tekstslide

    Grammatica

    Slide 17 - Tekstslide

    Voegwoorden horen bij Woordsoorten
    lidwoord - zelfstandig naamwoord - 
    bijvoeglijk naamwoord - persoonlijk voornaamwoord - bezittelijk voornaamwoord - werkwoord -
    voegwoord

    Slide 18 - Tekstslide

    Gramm. zinsdelen: je kijkt bv. naar "wie de baas is" in de zin = het onderwerp
    • pv
    • onderwerp
    • wg
    • lijdend voorwerp
    • meew. voorwerp
    • bijw. bepaling
    Gram. woordsoorten: je geeft elk los woord "een naam"
    • lidwoord
    • zelfst. nw
    • bijv. nw / stoff bn
    • pers. vn
    • bezitt. vnw
    • voegwoord

    Slide 19 - Tekstslide

    Hoewel hij lacht, toont zijn gezicht een groot verdriet

    woordsoorten?

    Slide 20 - Tekstslide

    Koppelteken en weglatingsteken


    Dit hoort bij Spelling Hst. 3

    Slide 21 - Tekstslide

    Waar koppelteken (kt) ?
    • WEL kt: bio-industrie, massa-immigratie
    • GEEN kt: rijangst, massaontslag
    • => regel?
    • in samenstellingen met 'botsende klinkers' plaats je een koppelteken: -

    Slide 22 - Tekstslide

    Wat zijn botsende klinkers?
    • klinkers in samenstellingen  die je ook samen kunt uitspreken, de zogenaamde ‘botsende klinkers’: 
    • aa, ae, ai, au  
    • ee, ei, eu, ie, ii: bijv. café-eigenaar
    • oe, oi, oo, ou: bijv. 'zo-even' (geen zoeven of zoëven)
    • ui, uu en i+j, i+ij: bijv  

    Slide 23 - Tekstslide

    Regels koppelteken 
    • in onoverzichtelijke samenstellingen: peper-en-zoutstel
    • samenstellingen met twee gelijkwaardige (verwisselbare) woorden: chef-kok, rood-wit
    • bij letters, cijfers, afkortingen en Sint: AOW-leeftijd, &-teken
    • geogr. namen en afleidingen: Nieuw-Zeelandse
    • bij bepaalde voorvoegsels: ex-man, adjunct-directeur
    • zie pag. 94: uit je hoofd leren!

    Slide 24 - Tekstslide

    Hoe schrijf je "een alarm van een auto"?
    A
    auto-alarm
    B
    autoalarm

    Slide 25 - Quizvraag

    Hoe schrijf je "een regeling met 10%"?
    A
    10%-regeling
    B
    10% regeling

    Slide 26 - Quizvraag

    Weglatingsstreepje
    •  om de tekst vlotter leesbaar en korter te maken
    • voorbeeld: 
    • "Er zijn voor- en nadelen." 
    • i.p.v. "Er zijn voordelen en nadelen." 

    Slide 27 - Tekstslide

    Regels weglatingsstreepje
    • als je een deel van een woord weglaat: voor- en tegenspoed (ipv voorspoed en tegenspoed)
    • Je schrijft niks als je een heel woord weglaat
    • dus: kleine en grote huizen
    • want:   h u i z e n is weggelaten en is een heel woord 

    Slide 28 - Tekstslide

    Aan de slag!
    Nieuw Ned, Hst. 3 Spelling, opdr. 1 t/m 3

    Slide 29 - Tekstslide

    Hoe schrijf je "vleesproductie en vleesexport" korter?
    A
    vleesproductie en export
    B
    -productie en vleesexport
    C
    vleesproductie en -export

    Slide 30 - Quizvraag

    Hoe schrijf je "zoute drop en zoete drop" korter?
    A
    zoute - en zoete drop
    B
    zoute en zoete drop

    Slide 31 - Quizvraag