2v-Kap3- Ontleden en 1e en 4e naamval

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Hausaufgabe war:
- abgeben (=inleveren): Mein Backrezept, siehe Teams-Auftrag

- lernen: Wörterliste D/F


Slide 2 - Tekstslide

Satzanalyse / naamvallen

Slide 3 - Tekstslide

Lernziele:

Dat kan ik na deze les:
  • zinnen ontleden (=zinsdelen benoemen)
  • ik weet wat er wordt bedoeld met de 1e en 4e naamval
  • ik ken het stappenplan
  • ik kan het schema van der-Gruppe en de ein-Gruppe in het Duits in de 1e en 4e naamval gebruiken 

Slide 4 - Tekstslide

Welke lidwoorden ken je in het Duits?
Duitse lidwoorden

Slide 5 - Woordweb

Welke woorden horen ook
alweer bij de ein-groep?

Slide 6 - Woordweb

Woorden van de ein-Gruppe:

ein / eine = een
mein / meine = mjn
...
=>


Slide 7 - Tekstslide

Beispiele (=voorbeelden):
  1. Hast du (mijn) _________ Katze gesehen? => die Katze (v) => meine
  2. (Hun) ______________ Vater hat leider keine Arbeit mehr. => der Vater (m) => ihr (=> staat aan het begin van de zin, dus: Ihr)
  3. (Haar) _____________ Großeltern leben alle noch. => die Großeltern (mv) => ihre (=> staat aan het begin van de zin, dus: Ihre)
  4. Frau Schulze, (uw) _______________ Sohn ist von seinem Fahrrad gestürzt! => der Sohn (m) => Ihr

Slide 8 - Tekstslide

Woorden van de der-Gruppe:

der / den
die
das
die
=>


Slide 9 - Tekstslide

=> Zelfstandig naamwoord is mannelijk: -en
=> Rest blijft hetzelfde 

Slide 10 - Tekstslide

Lektion 5,  de der-Gruppe (Seite 132)

Slide 11 - Tekstslide

Lektion 5, de ein-Gruppe + bezittelijk voornaamwoord, Seite 133

Slide 12 - Tekstslide

Voorkennis: Nederlands
Ontleden
Het ONDERWERP vind je door:
A
de zin vragend te maken
B
de zin in de verleden tijd te zetten
C
wie/wat + gezegde?
D
wie/wat+gezegde+ lijdend voorwerp?

Slide 13 - Quizvraag

Voorkennis Nederlands
Ontleden
Het lijdend voorwerp vind je door:
A
de zin vragend maken
B
wie / wat + persoonsvorm?
C
wie / wat + gezegde + onderwerp?
D
aan wie / voor wie?

Slide 14 - Quizvraag

Ontleden (de 1e en 4e naamval)

Om de naamval te bepalen moet een zin worden ontleed. 
Dat gebeurt in een bepaalde volgorde, nl.: eerst het onderwerp (= 1e naamval) en daarna het lijdend voorwerp (= 4e naamval).
Voorbeeldzin voor de uitleg: Der Trabi (m) erklärt seine Sprache (v).

1e naamval:
De 1e naamval wordt gebruikt, als een zinsdeel het onderwerp is.
• Zoek eerst het gezegde (dat zijn alle werkwoordsvormen in een zin): ‘erklärt’
• Stel daarna de vraag : ‘Wie/wat + gezegde’?: Wie erklärt?
• Het antwoord is ‘Der Trabi’ = onderwerp = 1e naamval.





Slide 15 - Tekstslide

4e naamval:
De 4e naamval wordt gebruikt als een zinsdeel het lijdend voorwerp is.
Voorbeeldzin voor de uitleg: Der Trabi (m) erklärt seine Sprache (v).

• Zoek eerst het gezegde en het onderwerp.
• Stel daarna de vraag: ‘Wie/wat + gezegde + onderwerp’?: 
Wat erklärt der Trabi?
• Het antwoord is: ‘seine Sprache’ = lijdend voorwerp = 4e naamval.

Slide 16 - Tekstslide

Ontleden: HIJ/HEM-test 
1e naamval    =   onderwerp van de zin (zinsdeel vervangen door HIJ)
4e naamval   =   lijdend voorwerp van de zin (zinsdeel vervangen door HEM)

Der Trabi (m) erklärt seine Sprache (v).

Welk zinsdeel kan je door HIJ vervangen en is dus onderwerp (1e naamval)?
Welk zinsdeel kan je door HEM vervangen en is dus lijdend voorwerp (4e naamval)




Slide 17 - Tekstslide

=> Zelfstandig naamwoord is mannelijk: -en
=> Rest blijft hetzelfde 

Slide 18 - Tekstslide

Ich habe den Lehrer am Mittwoch in der Stadt gesehen.
den Lehrer is...
A
het onderwerp
B
het lijdend voorwerp
C
het meewerkend voorwerp
D
het gezegde

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin?
Mein Bruder hat ein Auto gekauft.

Slide 20 - Open vraag

Samenvattend: Satzanalyse = zinsdelen herkennen

1e naamval = onderwerp
Zinsdeel vervangen door HIJ
Of vragen wie/wat + gezegde?

4e naamval = lijdend voorwerp 
Zinsdeel vervangen door HEM 
Of vragen wat + gezegde + onderwerp?

Slide 21 - Tekstslide

Stappenplan ontleden:

Stap 1: welke groep ? (der- of ein-groep?
Stap 2: welk geslacht ? (m, v, o, mv?)
Stap 3: Zin ontleden om te bepalen wat de naamval is
1. Wie/wat + gezegde = 1e (onderwerp)
2. Wie/wat + gezegde + onderwerp = 4e (lijdend voorwerp)

Slide 22 - Tekstslide

Ivo isst ______ (een) Apfel (m).
Stap 1: ein-Gruppe
Stap 2: m
Stap 3: wat eet Ivo? Een appel > 4e (lijdend voorwerp)

Slide 23 - Open vraag

Ich finde _______ (de) Kleidung (v.) schön.
Stap 1: der-Gruppe
Stap 2: v
Stap 3: wat vind ik mooi? de kleding> 4e (lijdend voorwerp)

Slide 24 - Open vraag

Ich finde _______ (zijn) Auto (o.) super.
Stap 1: ein-Gruppe
Stap 2: o
Stap 3: wat vind ik super? Zijn auto > 4e (lijdend voorwerp)

Slide 25 - Open vraag

(Jullie) Großeltern (mv.) sind schon sehr alt.
Stap 1: ein-Gruppe
Stap 2: mv
Stap 3: wie is al heel oud? De grootouders > 1e (onderwerp)

Slide 26 - Open vraag

- ik kan zinnen ontleden (=zinsdelen benoemen)
- ik weet wat er wordt bedoeld met de 1e en 4e naamval
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

- ik ken het stappenplan
- ik kan het schema van der-Gruppe en de ein-Gruppe in het Duits in de 1e en 4e naamval gebruiken
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Stufenplan bij schema A en B

Slide 29 - Tekstslide

Even oefenen: Gebruik het stappenplan en het schema en vul in...

Slide 30 - Tekstslide

D.. Opa (m) spielt jeden Dienstag Tennis.
A
der
B
das
C
die
D
den

Slide 31 - Quizvraag

Mein__ Opa (m) spielt jeden Dienstag Tennis.
A
mein
B
meine
C
meinen

Slide 32 - Quizvraag

Mein.. Schule (v) hat ein.. großen Sportplatz (m)
A
meine, einen
B
meinen, einen
C
mein, einen
D
meine, ein

Slide 33 - Quizvraag

Vul nu zelf in:
(De) ___ Schüler (mv) aus Klasse 2tvk und 2tvm haben (ein) ___ World Week (v).

Slide 34 - Open vraag

Het verschil tussen de DER-Gruppe en EIN-Gruppe begrijp ik en ik kan het schema toepassen
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

Und jetzt:
- Aufgaben Seite 4 (=Kopie)
- Aufgabe 19 + 20 machen (=Buch)
- Schema & stappenplan lernen

Slide 36 - Tekstslide