NL LJ1 P2 W4

als je zinnen opschrijft is het handig dat je daarbij let op hoe je die zinnen opschrijft het is erg handig om hoofdletters en leestekens te gebruiken doe je dat niet krijg je zinnen en teksten die moeilijker te lezen zijn je moet de hele tijd gaan puzzelen waar een zin begint en ophoudt en waar bijvoorbeeld namen staan als je deze tekst leest zul je dat wel begrijpen daarom gaan we vandaag kijken hoe je dat moet doen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

als je zinnen opschrijft is het handig dat je daarbij let op hoe je die zinnen opschrijft het is erg handig om hoofdletters en leestekens te gebruiken doe je dat niet krijg je zinnen en teksten die moeilijker te lezen zijn je moet de hele tijd gaan puzzelen waar een zin begint en ophoudt en waar bijvoorbeeld namen staan als je deze tekst leest zul je dat wel begrijpen daarom gaan we vandaag kijken hoe je dat moet doen

Slide 1 - Tekstslide

Agenda
  • Begin- en eindpunt van zinnen

  • Leespauzes

  • Hoofdletters 

  • Grammatica: onderwerp en lijdend voorwerp

Slide 2 - Tekstslide

Begin- en eindpunt van zinnen
Als je zinnen opschrijft is het handig dat je daarbij let op hoe je die zinnen opschrijft. Het is erg handig om hoofdletters en leestekens te gebruiken. Doe je dat niet krijg je zinnen en teksten die moeilijker te lezen zijn. Je moet de hele tijd gaan puzzelen waar een zin begint en ophoudt en waar bijvoorbeeld namen staan. Als je deze tekst leest zul je dat wel begrijpen. Daarom gaan we vandaag kijken hoe je dat moet doen.

Slide 3 - Tekstslide

Leespauzes
  • Aangeven met een komma.

  • Wanneer?
    - Altijd bij een opsomming (Eva, Jens, Vincent en Jasper).
    - Tussen 2 zinnen die samen in 1 zin staan (let op persoonsvorm)
        (Gisteren hadden we vrij, vandaag hebben we school.) 
    - Voor een voegwoord.
        (Deze telefoon is duur, maar die is nog duurder.)
LET OP:
GEEN komma voor 'en'.

Slide 4 - Tekstslide

Komma's erbij
Als je zinnen opschrijft, is het handig dat je daarbij let op hoe je die zinnen opschrijft. Het is erg handig om hoofdletters en leestekens te gebruiken. Doe je dat niet, krijg je zinnen en teksten die moeilijker te lezen zijn. Je moet de hele tijd gaan puzzelen waar een zin begint en ophoudt en waar bijvoorbeeld namen staan. Als je deze tekst leest, zul je dat wel begrijpen. Daarom gaan we vandaag kijken hoe je dat moet doen.

Slide 5 - Tekstslide

Vraag- en uitroepteken
  • Niet altijd punt aan einde.

  • Vraagteken bij vraag.

  • Uitroepteken bij benadrukken zin. 

Slide 6 - Tekstslide

Altijd maar 1 ? of !

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdletters
  • Begin van de zin;

  • Namen van personen;

  • Aardrijkskundige namen (en afleidingen daarvan);

  • Namen van bedrijven, organisaties en merken. 

  • Feestdagen

Slide 8 - Tekstslide

Namen van personen

Slide 9 - Tekstslide

Aardrijkskundige namen

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Feestdagen

Slide 12 - Tekstslide

Vragen?

Slide 13 - Open vraag

Opdracht 8 (blz. 198): welke namen zie je die met een hoofdletter moeten? Schrijf ze correct op.

Slide 14 - Open vraag

Onderwerp en lijdend voorwerp

Slide 15 - Tekstslide

Onderwerp
  • WIE doet het?

  • Kan 1 woord zijn (Hij fietst).
  • Kan ook meerdere woorden zijn (De jongen fietst). 

  • Hoort bij persoonsvorm.

  • Maak zin meervoud:
  • Hij gaat naar de les. > Zij gaan naar de les.
Persoonsvorm:

- Altijd een werkwoord.
- WAT doet iemand?

Hij fietst naar huis. Wat doet hij? > Fietsen.

Slide 16 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
  • Wie of wat overkomt het? 
       Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp

  • Ik heb hem gezien.

  • Wie/wat heb ik gezien? > hem.

  • LV = hem. 

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeelden lijdend voorwerp
  • Ik koop een nieuwe game.
      Wie/wat koop ik? > een nieuwe game.

  • Jaap eet een appel.
      Wie/wat eet Jaap? > een appel. 

Slide 18 - Tekstslide

Vragen?

Slide 19 - Open vraag

Huiswerk (14 december)
  • Leerwerkboek deel A:
    - opdracht 6 (blz.  194 en 195; inleveren via MS Teams).

  • Starttaal Online (2F):
    - Taalverzorging > Spelling > Hoofdletters;
    - Taalverzorging > Spelling > Meervoudsvormen;
    - Taalverzorging > Grammatica > Onderwerp/lijdend voorwerp

Slide 20 - Tekstslide