*Grammatica zinsontleding par. 9 meewerkend voorwerp, vwo1

Grammatica zinsontleding par 9
- Meewerkend voorwerp
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica zinsontleding par 9
- Meewerkend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze lessenserie kun je: 
- Het meewerkend voorwerp van een zin vinden
- Kun je zelf zinnen maken met daarin een meewerkend voorwerp

Slide 2 - Tekstslide

Ontleed onderstaande zin. Benoem pv - ow - wg - lv
Na de finale overhandigde de scheidsrechter de beker aan de kampioen.

Slide 3 - Open vraag

Wie is de ontvanger of de luisteraar?

Na de finale overhandigde de scheidsrechter de beker aan de kampioen.
A
overhandigde
B
de scheidsrechter
C
de beker
D
aan de kampioen

Slide 4 - Quizvraag

Ontleed onderstaande zin. Benoem pv - ow - wg - lv

Heeft zij jou al die leugens over mij verteld?

Slide 5 - Open vraag

Wie is de ontvanger of de luisteraar?

Heeft zij jou al die leugens over mij verteld?
A
zij
B
jou
C
al die leugens
D
over mij

Slide 6 - Quizvraag

Wie is de ontvanger of de luisteraar?

Binnenkort zullen wij alle benodigde informatie per brief aan u toesturen.
A
wij
B
alle benodigde informatie
C
aan u
D
per brief

Slide 7 - Quizvraag

Wie is de ontvanger of de luisteraar?

Op het internet heeft Naomi voor haar moeder een prachtige jurk gekocht.
A
op het internet
B
Naomi
C
voor haar moeder
D
een prachtige jurk

Slide 8 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp (mv)
Een meewerkend voorwerp is degene die iets ontvangt of verneemt (hoort) of van wie iets wordt afgenomen. Het meewerkend voorwerp begint vaak met het voorzetsel aan of voor – als dat niet in de zin staat, kan het er meestal bij gedacht worden. 
Het meewerkend voorwerp is (bijna) altijd een levend wezen.

Je kunt het mv vinden door de vraag te stellen: aan/voor wie + wg + ow + lv
Als er geen lv in de zin staat, dan is er (vaak) ook geen mv. 

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeelden
Julia en Kim gaven een cadeautje aan hun moeder.
 
(aan wie gaven Julia en Kim een cadeautje? --> aan hun moeder)

Mijn vriend geeft de poes en de hond hun eten.
(aan wie gaf mijn vriend hun eten? --> de poes en de hond)

Slide 10 - Tekstslide

Ontleed onderstaande zin. Benoem: pv - ow - wg - lv - mv (als dat er is)
Artsen zonder grenzen hebben de slachtoffers medicijnen en dekens uitgedeeld.

Slide 11 - Open vraag

Ontleed onderstaande zin. Benoem: pv - ow - wg - lv - mv (als dat er is)
Mijn jas hangt aan de kapstok.

Slide 12 - Open vraag

Ik snap de uitleg over het meewerkend voorwerp:
Goed
redelijk, maar ik moet nog wel wat oefenen
niet zo goed

Slide 13 - Poll

Noteer hier je vraag over het meewerkend voorwerp. Als je geen vraag hebt, zet je een streepje.

Slide 14 - Open vraag

Opdracht
Blz. 221: Maak opdracht 1 en 2

Slide 15 - Tekstslide