zinsontleden - differentiatie

keuzebord zinsontleding:
Kies de kleur van de onderdelen waarmee je wilt oefenen:

zinsdelen
Bestudeer de dia's met een paarse stip als je meer wilt oefenen met zinsdelen.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
persoonsvorm
Bestudeer de dia's met een gele stip als je meer wilt oefenen met de persoonsvorm.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
onderwerp
Bestudeer de dia's met een gele stip als je meer wilt oefenen met het onderwerp.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
werkwoordelijk gezegde
Bestudeer de dia's met een oranje stip als je meer wilt oefenen met het werkwoordelijk gezegde.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
lijdend voorwerp
Bestudeer de dia's met een groene stip als je meer wilt oefenen met het lijdend voorwerp.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
meewerkend voorwerp en bepalingen
Bestudeer de dia's met een rode stip als je meer wilt oefenen met het meewerkend voorwerp en de bepalingen.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

keuzebord zinsontleding:
Kies de kleur van de onderdelen waarmee je wilt oefenen:

zinsdelen
Bestudeer de dia's met een paarse stip als je meer wilt oefenen met zinsdelen.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
persoonsvorm
Bestudeer de dia's met een gele stip als je meer wilt oefenen met de persoonsvorm.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
onderwerp
Bestudeer de dia's met een gele stip als je meer wilt oefenen met het onderwerp.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
werkwoordelijk gezegde
Bestudeer de dia's met een oranje stip als je meer wilt oefenen met het werkwoordelijk gezegde.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
lijdend voorwerp
Bestudeer de dia's met een groene stip als je meer wilt oefenen met het lijdend voorwerp.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.
meewerkend voorwerp en bepalingen
Bestudeer de dia's met een rode stip als je meer wilt oefenen met het meewerkend voorwerp en de bepalingen.
Bekijk het filmpje en maak de opdrachten in je werkboekje.

Slide 1 - Tekstslide

De persoonsvorm

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoordsvormen
  • Persoonsvorm

  • Voltooid deelwoord

  • Infinitief

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Wat is de persoonsvorm?
- Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
- Houd eens je mond
A
Houd
B
Er is geen persoonsvorm.
C
eens

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm van de deze zin? - Waarom wandelt hij niet graag?
A
Waarom
B
hij
C
wandelt
D
Er is geen persoonsvorm.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm van de deze zin? - In zijn broek heeft Tsjerk een scheur.
A
zijn
B
Tsjerk
C
heeft
D
Er is geen persoonsvorm.

Slide 8 - Quizvraag

Hoe heet het belangrijkste werkwoord uit de zin?
A
doewoord
B
persoonsvorm
C
onderwerp
D
lidwoord

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm van de volgende zin:
Kees is vandaag tot 14:05 naar school geweest
A
vandaag
B
school
C
is
D
geweest

Slide 10 - Quizvraag

Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin van maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord kiezen
D
Hoeveelheid veranderen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm van deze zin:
Hebben jullie je huiswerk gemaakt voor vandaag?
A
gemaakt
B
hebben
C
huiswerk
D
vandaag

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Video

dus...eerst de PV vinden. En dan de zin in zinsdelen verdelen.

Een zinsdeel kan een woord, maar ook een groepje woorden zijn .

Ieder 'stukje' van de zin dat je voor de PV kunt plaatsen is een apart zinsdeel.

Slide 15 - Tekstslide

Verdeel de zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? - Achmed wil graag een zoen geven aan Amira.
A
3
B
5
C
4
D
6

Slide 16 - Quizvraag

Verdeel de deze zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin? - De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.
A
2
B
4
C
3
D
5

Slide 17 - Quizvraag

Grammatica
Zinsdelen: werkwoordelijk gezegde 

Ne deze les weet je hoe je deze zinsdelen vindt.

Slide 18 - Tekstslide

Grammatica
Zinsdelen:  onderwerp

Ne deze les weet je hoe je deze zinsdelen vindt.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Werkwoordelijk gezegde
• Alle werkwoorden uit de zin
• Dus: persoonsvorm + andere werkwoorden uit de zin

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag:


Maak opdr 3A

Slide 22 - Tekstslide

Onderwerp

Zinnen bestaan uit zinsdelen. Het onderwerp (ow) is ook een zinsdeel.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Onderwerp
1. Zoek de persoonsvorm
2. Vraag: wie of wat + persoonsvorm
3. Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 25 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp
Na deze les kun je het lijdend voorwerp vinden

Slide 26 - Tekstslide

even opfrissen
- Persoonsvorm (PV): tijdsproef / getalproef
- Werkwoordelijk gezegd (WWG): PV + alle werkwoorden in de zin
- Onderwerp (OND): vraag WIE of WAT + wwg

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Wie/wat + onderwerp + gezegde?

Slide 29 - Tekstslide

even oefenen...
De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.

Maaike is door twee klasgenoten gepest via whats-app.

Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.

Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.

Slide 30 - Tekstslide

aan de slag
Opdracht: Maak  opdr 5AB

 

Slide 31 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp 

Slide 32 - Tekstslide

Stappen
  • Persoonsvorm
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Onderwerp
  • Lijdend voorwerp
  • Meewerkend voorwerp


Slide 33 - Tekstslide

meewerkend voorwerp
Aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp en lijdend voorwerp

Slide 34 - Tekstslide

Zo vind je het meewerkend voorwerp


1. Zoek eerst de persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp.
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 35 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp 
Ook kun je controleren of het zinsdeel wel een meewerkend voorwerp is. Dit doe je door aan of voor weg te halen of toe te voegen.

Voorbeeld:
De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.

Aan/ voor + wie of wat + schrijft + de jongen + een liefdesbrief? - Meewerkend voorwerp: aan zijn vriendin.

De jongen schrijft zijn vriendin een liefdesbrief.

Voorbeeld:
Mijn oma appt mij het recept.

Aan/ voor + wie of wat + appt + mijn oma + het recept? - Meewerkend voorwerp: mij

Mijn oma appt aan mij het recept.

Slide 36 - Tekstslide

Wat moet je weten en kunnen?
Zinsdelen
  • een zin in zinsdelen verdelen1
  • 1.het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen
  • 2.het onderwerp in een zin benoemen
  •  3.het lijdend voorwep kunnen vinden
  • 4.het meewerkend voorwerp
  • 5. de bijwoordelijke bepalingen


Slide 37 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Je moet eerst de andere stappen doorlopen.
Je mag pas als laatste de bijwoordelijke bepalingen gaan benoemen!

Slide 38 - Tekstslide