herhaling 123 quiz

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Voedselproductie door...
A
Bacteriën
B
Schimmels

Slide 2 - Quizvraag

Van melk wordt yoghurt gemaakt. Neemt de hoeveelheid energierijke stoffen toe of af? en waarom?
A
Toe,omdat de bacteriën energierijke stoffen omzetten in melkzuur
B
Af, omdat de bacteriën energie rijke stoffen omzetten in melkzuur

Slide 3 - Quizvraag

Bij het gistingsproces zetten gistcellen voedingsstoffen om in andere stoffen, welk van deze stoffen is belangrijk bij de broodbereiding.
A
zuurstof
B
koolmonoxide
C
koolstofdioxide
D
lachgas

Slide 4 - Quizvraag

geef een voorbeeld van een stofwisselingsproces

Slide 5 - Open vraag

Wat doen enzymen?
A
Enzymen verbranden voedingsstoffen
B
Enzymen versnellen een reactie
C
Enzymen bevatten verteringssappen
D
Enzymen nemen voedingstoffen op in het bloed

Slide 6 - Quizvraag

Waar zijn enzymen van gemaakt?
A
vet
B
zetmeel
C
koolhydraten
D
eiwitten

Slide 7 - Quizvraag

Joost zegt enzymen kunnen stoffen samenvoegen.
Elise zegt enzymen kunnen stoffen knippen.
Wie heeft gelijk?
A
Joost
B
Elise
C
Allebei
D
Geen

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Ouderwetse manieren van conserveren zijn, wecken, zouten en daarna inleggen en invriezen.
Bij welke methode maken ze gebruik van natuurlijke conserveermiddelen.
A
wecken
B
zouten en inleggen
C
invriezen

Slide 10 - Quizvraag

De kans op voedselbederf is in de zomer groter dan in de winter. Dat komt door:
A
Micro-organismen groeien in de zomer sneller dan in de winter
B
Micro-organismen groeien in de winter sneller dan in de zomer

Slide 11 - Quizvraag

Hoe komt het dat jam niet snel bederft?
A
Doordat bij het vullen alle lucht uit de pot is weggezogen
B
Doordat micro-organismen niet kunnen leven in een milieu met veel suiker
C
Doordat de temperatuur ervoor zorgt dat de enzymen van de micro-organismen niet werken.
D
Doordat de micro-organismen niet kunnen leven in een mileu zonder water

Slide 12 - Quizvraag

Aan yoghurt(zie de afbeelding links) wordt vaak rodebietensap toegevoegd. Hierdoor krijgt de vla een fellere kleur.

Is rodebietensap een additief? En is rodebietensap een conserveermiddel?
A
Wel een additief, geen conserveer middel
B
Geen additief, geen conserveermiddel
C
Geen additief, wel conserveermiddel
D
Wel een addititef, wel een conserveermiddel

Slide 13 - Quizvraag

Drie methoden om voedselbederf door micro-organismen tegen te gaan, zijn invriezen, pasteuriseren en steriliseren.

Bij welke van deze methoden worden alle micro-organismen in het voedsel gedood?
A
Pasteuriseren
B
Invriezen
C
Steriliseren
D
Pasteuriseren en Steriliseren

Slide 14 - Quizvraag

noem de 6 groepen voedingsstoffen

Slide 15 - Open vraag

In welke twee vakken komen voedingsmiddelen voor die rijk zijn aan voedingsvezel?
A
Vak met groenten en fruiten en Brood en granen
B
Vak met groenten en fruit en vak met vis en kip etc.
C
Vak met melk, boter en olie en vak met vis en kip etc.
D
Vak met groenten en fruit en vak met melk, boter en olie.

Slide 16 - Quizvraag

groepen voedingsstoffen
voedingsstoffen
brandstof
bouwstof
beschermende stof
reserve stof
koolhydraten, vetten

koolhydraten, eiwitten, vetten
mineralen, water


vitaminen
mineralen
koolhydraten, vetten eiwitten

Slide 17 - Sleepvraag

Wat is gezonder voor de mens, verzadigde vetten of onverzadigde vetten?
A
Verzadigde vetten
B
Onverzadigde vetten

Slide 18 - Quizvraag

geef een voorbeeld van een voedingsmiddel met (veel )onverzadigde vetten

Slide 19 - Open vraag

Wat kan een oorzaak zijn van overgewicht bij kinderen door televisie kijken?
A
Te veel eten
B
Te weinig beweging
C
Te weinig slaap

Slide 20 - Quizvraag

een ander woord voor "aantoonstof"

Slide 21 - Open vraag

Een voedingsmiddel verkleurt door jodium blauw/paars. Wat wordt daarmee aangetoond?
A
Eiwit
B
Glucose
C
Vet
D
Zetmeel

Slide 22 - Quizvraag

Tot welke voedingsstof behoort zetmeel?
A
koolhydraten
B
eiwitten
C
vetten
D
mineralen

Slide 23 - Quizvraag

Wat is grondstofwisseling?
A
De stofwisseling van een staand lichaam.
B
De stofwisseling van een lichaam in rust
C
De stofwisseling van een lichaam bij sport
D
De stofwisseling bij een dood lichaam

Slide 24 - Quizvraag

De grondstofwisseling is bij mannen anders dan bij vrouwen. Noem nog een factor waarvan de hoogte van de grondstofwisseling afhankelijk is?

Slide 25 - Open vraag

Door voedingsvezels verloopt de darmperistaltiek beter.
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Wat verteerd je speeksel ?
A
Enzymen
B
Brood
C
Planten
D
Zetmeel

Slide 27 - Quizvraag

Welk verteringssap heeft deze functie?
A
speeksel
B
gal
C
alvleessap
D
maagsap

Slide 28 - Quizvraag

welk verteringssap doodt bacteriën?
A
speeksel
B
maagsap
C
alvleessap
D
darmsap

Slide 29 - Quizvraag

Hoe heet deel 1?
A
Alvleesklier
B
mondholte
C
slokdarm
D
speekselklier

Slide 30 - Quizvraag

Het pijtje geeft weer
A
Maag
B
Galblaas
C
Rectum
D
Alvleesklier

Slide 31 - Quizvraag

Bij welk nummer komen darmvlokken en darmplooien voor?
A
2
B
9
C
13
D
7

Slide 32 - Quizvraag


Marja zegt: De speekselklieren geven verteringssappen af die zetmeel en eiwitten verteren.
Ginny zegt: Het oppervlak van de wand van een deel van het darmkanaal is vergroot door darmplooien en darmvlokken.
Wie heeft gelijk?
A
Allebei
B
Marja
C
Ginny
D
geen van beiden

Slide 33 - Quizvraag


De binnenkant van de dunne darm is opgebouwd uit darmplooien en darmvlokken. Wat is de functie hiervan?
A
Oppervlak vergroten
B
Sneller verteringssap toevoegen
C
Darmwand dikker maken
D
Darmwand dunner maken

Slide 34 - Quizvraag

Wat is de functie van de poortader?

Slide 35 - Open vraag

Wat is de juiste volgorde van de volgende organen?
A
Dunne darm, dikke darm, twaalfvingerige darm, endeldarm
B
Twaalfvingerige darm, dikke darm, dunne darm, endeldarm
C
Dunne darm, twaalfvingerige darm, dikke darm, endeldarm
D
Twaalfvingerige darm, dunne darm, dikke darm, endeldarm

Slide 36 - Quizvraag

Welke darm heeft geen functie in je lichaam?
A
Dikke darm
B
Dunne darm
C
Blinde darm
D
Slokdarm

Slide 37 - Quizvraag