Enzymen zijn eiwitten die een reactie versnellen. stofwisselingsprocessen (fotosynthese, verbranding, assimilatie)
Enzymen worden niet verbruikt
Enzymen werken specifiek: ze werken maar voor 1 soort stof
Slide 3 - Tekstslide
Enzymen
Enzymactiveit: de snelheid waarmee een enzym een reactie versnelt
de temperatuur beïnvloed de enzymactiviteit volgens een optimumkromme
de zuurgraad beïnvloed de enzymaciviteit
Slide 4 - Tekstslide
Enzymen
In veel verteringssappen zitten enzymen.
Dit zijn stofjes die de moleculen kunnen 'knippen' in kleinere stukjes.
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Enzymen hebben drie eigenschappen:
Een enzym past door zijn vorm precies op één soort voedingsstof, zoals een sleutel in een slot past.
Enzymen zijn gevoelig voor temperatuur. Onder de minimumtemperatuur werkt het enzym niet. Wordt de temperatuur hoger, dan gaan de enzymen steeds sneller werken. Bij de optimumtemperatuur werkt het enzym het snelst of optimaal. Als de temperatuur nóg hoger wordt, gaan enzymen vervormen, waardoor ze steeds minder goed op de voedingsstof passen. Boven de maximumtemperatuur zijn alle enzymen stuk en werken ze helemaal niet meer.
Enzymen zijn gevoelig voor de zuurgraad. Net als bij de temperatuurgevoeligheid werkt een enzym het best bij de optimumzuurgraad. Het enzym in speeksel werkt niet goed in de maag doordat het maagsap erg zuur is.
Slide 7 - Tekstslide
Conserveren van voedsel
Voedsel zo bewerken dat het langer houdbaar is
De omstandigheden worden voor bacteriën en schimmels ongunstig gemaakt OF
Er worden additieven aantoegevoegd (conserveermiddelen, kleur-, geur- of smaakstoffen)
Slide 8 - Tekstslide
levensvoorwaarden micro-organismen
Lucht (zuurstof)
Water
Slide 9 - Tekstslide
Bs2: Voedingsmiddelen en voedingsstoffen
Slide 10 - Tekstslide
Voedingsmiddelen en voedingsstoffen
Voedingsmiddelen: alle producten die je eet of drinkt
Voedingsstoffen: de stoffen in voedingsmiddelen die het lichaam opneemt
Slide 11 - Tekstslide
Voedingsstoffen
Bouwstoffen: nodig voor de vorming van cellen enweefsels
Brandstoffen: Leveren energie voor beweging, het op peil houden van de lichaamstemperatuur, groei, ontwikkeling en herstel
Reservestoffen: stoffen die zijn opgeslagen in het lichaam
Beschermende stoffen: stoffen die ervoor zorgen dat je niet ziek wordt.
Slide 12 - Tekstslide
Voedingsvezel
Belangrijk voor de darmpersistaltiek
Krijg te te weinig vezels binnen dan kun je moeilijker poepen (kans op aambeien!!)
Slide 13 - Tekstslide
Functies voedingsstoffen
Eiwitten
Bouwstoffen en Brandstoffen
Eiwitten kunnen niet als reservestof dienen, heb je teveel dan plas je dat uit in de vorm van ureum!
Kwark bevat veel eiwit
Slide 14 - Tekstslide
Functies voedingsstoffen
Koolhydraten
Brandstof, bouwstof, reservestof
vb.: glucose, suikers, zetmeel
Deel van de koolhydraten wordt omgezet in glycogeen (opslag in lever en spieren)
Een teveel aan opgenomen koolhydraten wordt omgezet in vet en opgelsagen
Slide 15 - Tekstslide
Functies voedingsstoffen
Vetten
Bouwstoffen, brandstoffen en reserve stoffen
Een teveel wordt opgeslagen
Een teveel aan verzadigde vetten kan leiden tot hart- en vaat ziekten
Slide 16 - Tekstslide
Functies voedingsstoffen
Water
Bouwstoffen
Belangrijk bij vervoer van stoffen in het lichaam
Water wordt niet opgeslagen maar uitgeplast
Slide 17 - Tekstslide
Functies voedingsstoffen
Mineralen
Bouwstoffen en beschermende stof
vb: calcium (beenderen), ijzer (hemoglobine in het bloed)
Slide 18 - Tekstslide
Functies voedingsstoffen
Vitamines
Bouwstoffen en beschermende stoffen
Worden aangegeven met een letter (vit A, vit B, enz)
Slide 19 - Tekstslide
Bs3: Voeding en leefstijl
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Adviezen voor een gezonde leefstijl
eet gevarieerd
eet niet te veel en beweeg voldoende
eet weinig verzadigd vet
eet veel groente, fruit en volkorenbrood
ga veilig met je voedsel om (hygiëne)
Slide 22 - Tekstslide
Grondstofwisseling
De stofwisseling van een lichaam in rust noem je de grondstofwisseling (dus als je slaapt)
Je verbruikt dan de minste energie
Slide 23 - Tekstslide
Grondstofwisseling
De grondstofwisseling is afhankelijk van:
Geslacht
Leeftijd
Lengte
Lichaamsgewicht
Milieutemperatuur
Slide 24 - Tekstslide
Koudbloedig
Koudbloedig: lichaamstemperatuur is gelijk aan de omgevingstempeeratuur.
Is het koud, dan heeft het dier geen activiteit -> lage grondstofwisseling, dier is niet actief
Wordt het warmer dan gaat de grondstofwisseling toenemen, dier wordt actiever
Slide 25 - Tekstslide
Warmbloedig
Warmbloedig: constante lichaamstemperatuur
Is het koud, dan neemt de grondstofwisseling toe om de lichaamstemperatuur op peil te houden
Is het warm, dan neemt de grondstofwisseling af
Slide 26 - Tekstslide
Bs4: Het verteringsstelsel
Slide 27 - Tekstslide
Vertering
Het omzetten van voedinsstoffen die niet door de darmwand heen in het bloed kunnen worden opgenomen, in verteringsproducten die wel in het bloed kunnen worden opgenomen
Eiwitten, de meeste koolhydraten en vetten
NIET verteerd: glucose, mineralen, vitamines en water
Slide 28 - Tekstslide
Verteringssappen
Worden gemaakt door verteringsklieren
Bevatten enzymen
Slide 29 - Tekstslide
Darmperistaltiek
Het afwisselend samentrekken en ontspannen van kringspieren en lengte spieren in de darmwand
Functie:
voedselbrij verplaatsen
kneden
mengen met verteringssappen
Slide 30 - Tekstslide
Bs5: De organen voor vertering
Slide 31 - Tekstslide
verteringsstelsel
Slide 32 - Tekstslide
Mondholte
Functie: Fijnmaken van voedsel + voedsel mengen met speeksel
Verteringssap: Speeksel
Functie verteringssap: Verteren van zetmeel, doden deel bacteriën, voedsel glijbaar maken