Quiz verkoopgesprekken

Zet de stappen van het verkoopgesprek in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
Observeren
Gesprekvoeren
Afhandelen
Ontvangen en begroeten
Aanspreken
1 / 28
volgende
Slide 1: Sleepvraag
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Zet de stappen van het verkoopgesprek in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
Observeren
Gesprekvoeren
Afhandelen
Ontvangen en begroeten
Aanspreken

Slide 1 - Sleepvraag

Wat is een voorbeeld van non-verbale communicatie?
A
De klant verteld over zijn ervaring
B
Jij kijkt op je telefoon naar het nieuws
C
Jij zoekt oogcontact met een klant
D
Je laat een diepe zucht

Slide 2 - Quizvraag

In de gesprekfase Koopwens onderzoeken kun je de trechterechniek gebruiken. Wat hoort bij elkaar?
"Waarmee kan ik u helpen?"
"Wilt u een fiets met of zonder trapondersteuning?"
"Fietst u vaak?"
"U vindt deze niet fijn fietsen? Dan kunt u deze eens proberen."
Meestal start je met een open vraag. 
Vervolgens stel je een gesloten vraag
Om sneller achter de koopwens te komen, stel je een keuzevraag.
Stel een reflecterende vraag als de klant twijfelt. 

Slide 3 - Sleepvraag

Wat is goed om te doen als je in een winkel werkt op een plek waar klanten je kunnen zien wanneer je in gesprek bent?
A
Tegen de meur leunen
B
Rechtop staan
C
Populaire uitdrukkingen gebruiken
D
Een actieve uitstraling hebben

Slide 4 - Quizvraag

Bekijk dit communicatieschema

Slide 5 - Tekstslide

In de communicatie tussen zender en ontvanger kan op bepaalde plaatsen ruis ontstaan.
Op welke plaatsen kan er interne ruis ontstaan?
A
1 en 2
B
2 en 3
C
1 en 4
D
2 en 4

Slide 6 - Quizvraag

Bij aankoop van een computer krijgt de koper 20% korting op een antivirus programma.

Hoe heet deze manier van verkopen?
A
Bijverkoop
B
Plaatsvervangende verkoop
C
Impuls verkoop

Slide 7 - Quizvraag

Leo wil voor het eerst een tablet kopen. Hij vindt het belangrijk om uit te zoeken welke merken er zijn en wat de voor- en nadelen van die merken zijn. Vol goede moed start hij zijn zoektocht op internet. Maar omdat er zoveel informatie is, kost het hem veel tijd en een hoop stress. Toch gaat hij stug door
met zoeken. Hij vindt de aanschaf van een tablet te belangrijk om tot een onbezonnen koop over te gaan.

Slide 8 - Tekstslide

Van welk soort koopgedrag is hier sprake?
A
beperkt probleemoplossend gedrag
B
routinematig aankoopgedrag
C
uitgebreid probleemoplossend gedrag

Slide 9 - Quizvraag

Welk soort goederen hoort bij het koopgedrag van Leo?
A
convenience goods
B
shopping goods
C
speciality goods

Slide 10 - Quizvraag

Een klant laat zich in een computerwinkel adviseren over een laserprinter. Op een zeker moment komt de prijs aan orde. En die is een stuk hoger dan een inkjetprinter.

‘Voor die prijs kan ik wel twee inkjetprinters kopen,’ zegt de klant. Maar de verkoper wil de klant toch uitleggen dat de prijs redelijk is voor deze laserprinter.

Slide 11 - Tekstslide

Uit welke fase van het verkoopgesprek is dit een gedeelte?
A
observatiefase
B
overtuigingsfase
C
koopweerstandfase
D
afsluitfase

Slide 12 - Quizvraag

Welke methode voor het vergelijken van producten kan de verkoper hier
gebruiken?
A
Vergelijkende methode
B
Optelmethode
C
Aftrekmethode
D
Deelmethode

Slide 13 - Quizvraag

de optelmethode: ‘Ja, deze printer is niet goedkoop, maar het
belangrijkste verschil met een inkjetprinter is dat de afdrukken
relatief veel goedkoper zijn en dat de printer gemaakt is voor
professioneel gebruik.’
de aftrekmethode: ‘Ja, het product is niet goedkoop. Als u dit
product echter vergelijkt met dat product (het product lager in
prijs), dan ziet u wat dat product allemaal niet kan. Geen wonder dat deze printer daardoor duurder is.’
de deelmethode: ‘Ja, het product is niet goedkoop, maar u heeft
er wel veel langer plezier van dan van de inkjetprinter.’
de vermenigvuldigingsmethode: ‘Ja, het product is niet goedkoop, maar u kunt er dan ook niet alleen mee… maar ook … Dat maakt dit product natuurlijk iets duurder dan de inkjetprinter.’

Slide 14 - Tekstslide

Is dit een gesloten vraag?
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quizvraag

Hoe lang heeft een koper volgens de wet recht op een deugdelijk
product?
A
6 Maanden
B
9 Maanden
C
12 Maanden
D
24 Maanden

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een vorm van contante betaling?
A
Betalen met creditcard
B
Contactloos betalen
C
Kopen op afbetaling
D
Betalen met een klantenkaart

Slide 17 - Quizvraag

Aan het einde van het jaar bekijkt de winkelier met bewaarde
gegevens uit de kassa in welke periode de omzet het hoogst was. Dit gebruikt hij om beleid voor de volgende periode te bepalen.
A
Beheerfunctie
B
Bewaarfunctie
C
Controlefunctie
D
Telfunctie

Slide 18 - Quizvraag

Jeremy maakt de kassa op. Hij telt de inhoud van de kassalade aan
het einde van de dag. Deze is € 150. Hij heeft in de loop van de
middag € 250 euro afgeroomd. Aan het begin van de dag was het
wisselgeld € 50. De computerkassa laat een dagomzet van € 350 euro
zien.
Wat is in deze situatie het kasverschil?
A
0 euro
B
25 euro
C
50 euro
D
100 euro

Slide 19 - Quizvraag

Zet de stappen van het Koopbeslissingsproces in de goede volgorde.
1
2
3
4
5
Probleemherkenning
Evaluatie na de koop
Informatie zoeken
Aankoopbeslissing
Evalueren na alternativen

Slide 20 - Sleepvraag

Wat zijn de 6 P's van de retailmix?

Slide 21 - Open vraag

Wat is géén voorwaarde voor een consumenten verkoop?
A
De koop moet gaan om een roerende zaak
B
Een professionele verkoper moet het product verkopen
C
De verkoper moet een natuurlijk persoon zijn
D
De koper moet een natuurlijk persoon zijn

Slide 22 - Quizvraag

Een klant bestelt een keuken in een winkel. De kosten bedragen € 7.500 en de keuken wordt over één maand geleverd.
Hoeveel mag de verkoopmedewerker maximaal als aanbetaling vragen?
A
€750
B
€1875
C
€3750
D
€5625

Slide 23 - Quizvraag

Als een product kapot is en de oorzaak ligt in het product; wie is er verplicht te handelen?
A
Koper
B
Verkoper
C
Fabrikant
D
Overheid

Slide 24 - Quizvraag

Is ruilen, bij spijt van aankoop, een wettelijk recht of een gunst?
A
Wettelijk recht van de consument
B
Gunst vanuit de verkoper

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Welke letter staat bij de leverancierscode van de barcode?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide