Toets H3 Talent 1B

Toets Hoofdstuk 3
Lezen, Woorden, Spelling & Grammatica
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Toets Hoofdstuk 3
Lezen, Woorden, Spelling & Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat betekent het tekstdoel informeren? De schrijver wil de lezer ...
A
vermaken
B
iets laten doen
C
overtuigen van zijn mening
D
informatie geven

Slide 3 - Quizvraag

Geef een voorbeeld van een informerende tekst. Waar kan je deze in vinden?

Slide 4 - Open vraag

De betekenissen in de rechterkolom staan verkeerd. Zet ze in de goede volgorde. 
de stunt
griezelig
de sfeer
onvoorspelbaar
hopen
heel bijzondere prestatie
eng
de stemming
zodat je niet kunt raden wat er gaat gebeuren
graag willen dat iets gebeurt

Slide 5 - Sleepvraag

Vul het goede woord in:
De juf vindt het …. dat Joa voor de klas presenteert.
A
extreem
B
griezelig
C
moedig
D
nerveus

Slide 6 - Quizvraag

Vul het goede woord in:
Het zal je …. om zo'n hoge berg te beklimmen!
A
uiterste best doen
B
moeite kosten
C
bereiken
D
voornemen om

Slide 7 - Quizvraag

Vul het goede woord in:
Voordat je de taart gaat maken, zorg je dat je een … hebt
A
stunt
B
sfeer
C
inspireren
D
aanpak

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de pv in de volgende zin?
Het meisje heeft een koekje aan de hond gegeven.

Slide 9 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Het meisje heeft een koekje aan de hond gegeven
A
het meisje
B
aan de hond
C
een koekje
D
gegeven

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het meisje heeft een koekje aan de hond gegeven

Slide 11 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Het meisje heeft een koekje aan de hond gegeven
A
het meisje
B
aan de hond
C
een koekje
D
heeft

Slide 12 - Quizvraag

Schrijf de tegenstelling van de volgende woorden op:
eb
droog
start
stop
vragen

Slide 13 - Woordweb

Sterke werkwoorden noem je ook wel
A
klankveranderende werkwoorden
B
klankvaste werkwoorden

Slide 14 - Quizvraag

Schrijf het meervoud van deze woorden op:
rat, man, ster, vuur

Slide 15 - Open vraag