¡Empezamos! + verbo ir

Vamos a conocernos
¡Hola a todos ! 
Buenos días.
Bienvenidos a la clase de español. 
Soy la señora Rojas
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Vamos a conocernos
¡Hola a todos ! 
Buenos días.
Bienvenidos a la clase de español. 
Soy la señora Rojas

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesafspraken 
- We hebben respect voor elkaar.
- We steken onze hand op als we willen iets zeggen.
- We luisteren naar elkaar.
- Je bent op tijd aanwezig in de les- boeken, schrift en pen bij je
- Geen jassen, kauwgom, oortjes, mobiel en eten in de klas.
- Je mag alleen water drinken.
- Huiswerk maken

 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Toetsen (zie PTO)
 
Periode 1:
- Week 42 SO1 (19 oktober)
- Week 46 PW1 (16  november)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jezelf voorstellen
Naam + leeftijd
Me llamo ....... y tengo .....      años
Vivo en ........


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weet je dat Spaans  in vele landen wordt gesproken ?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

"Frases clave" voor in de les

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

"Frases clave" voor in de les

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

¿Cómo se dice en español?
1. banco                           8. paella
2. león                               9. chocolate
3. fútbol                             10. cocina
4. gato                                11. euro
5. flamenco                      12. Valencia
6. hijo                                   13. Barcelona
7. niño                                   14. hospital

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begroeten en afscheid nemen
Buenos días
Goedendag / Goedemorgen
Buenas tardes
Goedemiddag
Buenas noches
Goedenavond
Hola
Hoi / hallo
Adiós
Doei / dag
Hasta luego
Tot ziens
Hasta mañana
Tot morgen
Buen fin de semana
Fijn weekend

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat hebben we nodig voor 
de Spaanse les ?
Libro de texto
Libro de ejercicios  A
cuaderno y bolígrafo 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 1. Maak oefening 1 in je werkboek  
 2. Pon en orden: luisteren + oefening 2 maken
3. Quiz maken huiswerk blz. 6
4. Uitspraakregels: klassikaal 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

¿Qué palabras conoces?     

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke Spaanse woorden ken je al?

Slide 13 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Let op uitspraak:

Ca, co, cu, que, qui               als  k in kat  = canción, cacao, Cuba, queso, quién
ce, ci, za, zo, zu,                     als  th in thing = canción,  acar, cero
Ja, je, ji, jo, ju, ge, gi                    als gek, of ch in lachen = ojos, gente
Ga, go, gu, gue, gui              als g in good, goal = gracias, guerra, guitarra 
Ch = (tsj ) chocolate
Ll = (j) Mallorca, Sevilla
rr = (rr) perro, pero
H = alcohol La Habana





Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het Spaanse alfabet

 Het Spaanse alfabet bestaat uit 27 letters..
1. Vijf (5) van de letters zijn klinkers/vocalen:
A,E,I,O,U
2. De restante (22) letters zijn medeklinkers/consonanten:
B,C,D,F,G,H,J,K,L,M,N,Ñ,P,Q,R,S,T,V,W,X,Y,Z
Estudiar el vocabulario en quizlet bron A y B
El Abecedario

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Los artículos
  • De, het, een zijn Nederlandse lidwoorden 

  • In het Spaans zijn er mannelijke en vrouwelijke lidwoorden 

  • In het Spaans zijn er lidwoorden voor enkelvoud en voor meervoud

  • Een bepaald lidwoord is: de / het 

  • Een onbepaald lidwoord is: een / een paar 

  • De Spaanse bepaalde lidwoorden (de/het) zijn: el, la, los, las.

  • De Spaanse onbepaalde lidwoorden (een/eenpaar) zijn: un, una, unos, unas

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Los artículos

Leer dit schema uit je hoofd. Je kan het tijdens de toets op je blaadje schrijven als geheugensteuntje!
De lidwoorden
mannelijk
enkelvoud
vrouwelijk 
enkelvoud
mannelijk
meervoud
vrouwelijk 
meervoud
Bepaald lidwoord
de / het 
el
la
los
las
Onbepaald lidwoord
een / een paar 
un
una
unos
unas

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden

_____ libro      Dit is een mannelijk woord enkelvoud (o) dus: EL
_____ libros    Nu staat hetzelfde woord in het meervoud (s): LOS
_____ casa      Dit is een vrouwelijk woord enkelvoud (a): LA
_____ casas    Nu staat het woord in het meervoud (s): LAS

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

.... chicos
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

... amor
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

... amistad
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

.... garaje
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

... reacción
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

... niñas
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

...verdad
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vocabulario 
-Trabajamos en silencio 
- Tiempo: 15 minutos
-Practica y aprende el vocabulario


timer
15:00

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

¡Empezamos!
Escribe el futuro cercano de los siguientes verbos para las personas indicadas: 
IR + INFINITIVO = jugar (yo) = el sábado voy a jugar fútbol 
tomar (tú), chatear (él), ir (ella), salir (usted), ver (nosotros), escuchar (yo), bailar (ellos), ser (ellas)
¡5 MINUTOS!
timer
5:00

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Felipa la Flexible 
Completa las oraciones con los datos que faltan. 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

GRAMÁTICA
Present or Near future?

Present
Future
Time expressions
normalmente
mañana
Verbs
hago, juego, salgo, voy, ceno, veo
voy a hacer, voy a jugar, voy a ir, voy a cenar
Verbs in questions
¿Qué haces?
¿Qué vas a hacer?

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ahora entrevista a tu compañero.
Utiliza las siguientes preguntas:

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Una entrevista: preguntas
  1. ¿Cómo estás? --> Bien / Regular / Mal
  2. ¿De dónde eres? / ¿Cuál es tu nacionalidad? --> Soy... + adjectivo / Soy de... + país 
  3. ¿Cuántos años tienes? --> Tengo... años
  4. ¿Cuándo es tu cumpleaños? --> Mi cumpleaños es el... de... 
  5. Describe tu familia. --> En mi familia hay... personas. Tengo... Se llama(n)... 
  6. ¿Qué te gusta hacer en tu tiempo libre? --> En mi tiempo libre me gusta... + infinitivo
  7. ¿Qué no te gusta hacer? --> No me gusta... + infinitivo
  8. ¿Tienes mascotas/animales? --> ¿Prefieres los gatos o los perros? Sí/No. Prefiero...
  9. ¿Cuál es tu logro más importante? --> Mi logro más importante de mi vida es... 
  10. ¿Por dónde vas en las próximas vacaciones? --> En las próximas vacaciones, voy a... con...
Opcional: ¿Cuál es tu papel preferido? (actores)

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

¡EXTRA!
Hoy vamos a conocer a Diego y Patricia.

¡Vamos a escuchar su historia!


Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

En mi mochila 
THINK-PAIR-SHARE 
Listen and then analyze this dialogue: 
- Hola, José.
-Hola, María. ¿Tienes un sacapuntas en tu mochila?
-No, no tengo un sacapuntas. Necesito un sacapuntas.
- Y... ¿tienes una agenda? 
-Sí, tengo una goma. ¿Necesitas una goma? 
-Sí, yo no tengo goma. 
- ¡Claro!      

Why are some words red, blue and green? 
How do you make a sentence negative? 

Answer in your notebook!
Necesitar = to need
timer
1:30

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Would you include this info in your own mind map? 
Escucha y escribe los datos de cada persona (1-6)

Ejemplo: 
Nombre:  Pedro
País:  Costa Rica
Edad: 14
Cumpleaños: 7/11
¿Se habla español en todos estos países? 

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Video

Parar el vídeo después de la explicación del verbo escribir
Drag the vivir verbs to the right place. 
3.  ¿Tú____________ en la Coruña?
1. Zaida _______________en Madrid.
2. Susana y Álvaro __________ en Barcelona.
5. Yo ________ en una ciudad.
4. Mis padres y yo __________ en España.
6. Vosotros, ¿_________ en el centro?
vives
vive
viven
vivimos
vivo
vivís

Slide 36 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gustar
  • Wat betekent gustar?
  • Uit welke twee onderdelen bestaat gustar?
  • Waneer gebruik je gusta?
  • Wanneer gebruik je gustan?

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

me gustas tú
volver
soñar
la mañana
la lluvia
la moto


2
1
3
4
5

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

gustar

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

EENS/NIET EENS
                                                EENS                 NIET EENS
Me gusta el español.         A mí también             A mí no
                                               ik ook                      ik niet

No me gusta el teatro.    A mí tampoco            A mí sí
                                              ik ook niet                ik wel

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

A mí me gusta el ballet clásico.

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

A mí no me gusta el fútbol.

Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

¡A mí me gustan las vacaciones!

Slide 43 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

¿Qué te gusta?
¿Qué no te gusta?

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

gustar

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies