grammatica les 2

Grammatica les 2
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica les 2

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
Het gezegde in een zin kunnen vinden

Het lijdend voorwerp in een zin kunnen vinden

Het meewerkend voorwerp kunnen vinden

Slide 2 - Tekstslide

Volgorde bij het ontleden
  1. Persoonsvorm/ persoonsvormen
  2. Zinsdelen
  3. Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
  4. Onderwerp
  5. Lijdend voorwerp
  6. meewerkend voorwerp

Slide 3 - Tekstslide

gezegde
Het gezegde geeft aan wat het onderwerp doet of wat de situatie is:
  • 1 of meer werkwoorden
  • 1 of meer werkwoorden plus een aanvulling

Slide 4 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde
1 werkwoord is het belangrijkste werkwoord = heeft een duidelijke betekenis.

Wanneer een werkwoord een duidelijke betekenis heeft, vormen alle werkwoorden in die zin het werkwoordelijk gezegde

Slide 5 - Tekstslide

naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Lijdend voorwerp
Na de persoonsvorm, zinsdelen, onderwerp en het gezegde in een zin volgt het lijdend voorwerp.

Je vindt het lijdend voorwerp door de vraag te stellen:
Wie/wat + wg + o?

Het lijdend voorwerp tref je aan bij werkwoorden waar je iets/ of iemand voor kunt zetten, bijvoorbeeld: bekijken, zoeken, verlaten

Slide 8 - Tekstslide

Thomas moet zijn cello stemmen

Wat moet Thomas stemmen: zijn cello 

zijn cello = lijdend voorwerp           

Slide 9 - Tekstslide

let op
  • een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel
  • een zin met een naamwoordelijk gezegde kan geen lijdend voorwerp hebben
  • een losstaande bijvoeglijk naamwoord kan geen lijdend voorwerp zijn = meestal een aanvulling in een naamwoordelijk gezegd - hij is ambitieus

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Schrijf de volgende zin in je schrift:
Aysun stuurt een berichtje aan haar klasgenoten

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de zin?
A
Aysun
B
stuurt
C
een berichtje
D
aan haar klasgenoten

Slide 13 - Quizvraag

Verdeel de zin nu in zinsdelen
Aysun stuurt een berichtje aan haar klasgenoten

Slide 14 - Tekstslide

Welke stappen moet je nu nog doen om de zin te ontleden?

Slide 15 - Open vraag

Zin ontleden

Kijk nu naar jullie stappenplan en ga de zin verder ontleden



Slide 16 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp

Er blijft een zinsdeel over


AAN HAAR KLASGENOTEN


Dit is het meewerkend voorwerk!

Slide 17 - Tekstslide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp

Door de vraag te stellen: aan/voor wie/wat+wg+o+lv


Met de aan/voor-proef

  • begint een zinsdeel met aan of voor en kun je dun je dit ook weglaten? (zinsdeel is mv)
  • begint een zinsdeel niet met aan of voor, maar kun je het er wel voor zetten? (zinsdeel is mv)

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag
Je gaat nu oefenen om het gezegde, het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp in een zin te vinden:

Je maakt van hoofdstuk 2.4 de volgende opdrachten (online )
3,4,5
Je maakt van hoofdstuk 4.4 de volgende opdrachten (online )
5,6

Slide 19 - Tekstslide