- Ik weet wat de kenmerken en functie van de pv, het ow, het wg. lv en het mv zijn in een zin.
- Ik kan in een zin bepalen wat de pv, ow, wg en mv zijn.
Huiswerk dinsdag 11 april
Maken: hoofdstuk 21, opdracht 1 t/m 7
Huiswerk maandag 17 april
Maken: hoofdstuk 22, opdracht 1 t/m 3
Slide 10 - Tekstslide
Zinsdelen tot nu toe:
persoonsvorm (pv)
tijdproef, getalproef (vraagzin)
onderwerp (ow)
Wie/(wat) + pv?
werkwoordelijk gezegde (wg)
zegt wat het onderwerp (iets of iemand) doet
lijdend voorwerp (lv)
Wat/Wie + wg + ow ?
Slide 11 - Tekstslide
Meewerkend voorwerp (mv)
> De broertjes gaven een klein cadeau aan hun moeder.
In sommige zinnen komt een meewerkend voorwerp voor. Het meewerkend voorwerp geeft aan dat het onderwerp iets aan iemand geeft of vertelt.
Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan of voor, maar dat hoeft niet altijd. Als het niet met 'aan' begint, moet je 'aan' ervoor kunnen zetten.
Slide 12 - Tekstslide
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
Noteer eerst de pv, het wg, het ow en het lv
Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
VB: Lina mocht haar buurvrouw een doosje chocolade geven.
pv : mocht
wg: mocht geven
ow: Lina
lv: een doosje chocolade
mv: Aan wie mocht Lina een doosje chocolade geven? -> (aan) haar buurvrouw
mv is dus 'haar buurvrouw'
Slide 13 - Tekstslide
En nu...
Maak van H22 opdracht 4, 5 en 8
Slide 14 - Tekstslide
Wat is het onderwerp?
gekeken.
Het onderwerp
We
hebben
vanavond
een serie
Slide 15 - Sleepvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
gekeken.
Het werkwoordelijk gezegde
We
hebben
vanavond
een serie
Slide 16 - Sleepvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We
hebben
vanavond
een serie
Slide 17 - Sleepvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
altijd
Het lijdend voorwerp
Waar
zet
jij
jouw racefiets
neer?
Slide 18 - Sleepvraag
Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:
'Mijn moeder zit een skypegesprek te voeren met haar zus in Spanje.'
A
mijn moeder
B
een skypegesprek
C
met haar zus
D
met haar zus in Spanje
Slide 19 - Quizvraag
H3 Grammatica Zinsdelen - Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp kun je dus vinden door de vraag: 'Wat/wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?'
Let op: het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (aan, achter, bij in, langs, met, naast, onder, op, over, voor enz.)
Slide 20 - Tekstslide
Noteer de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wg), het onderwerp (ow) en het lijdend voorwerp (lv) van de volgende zin: Vanavond maak ik eindelijk mijn werkstuk over vulkanisme af.
Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Slide 21 - Open vraag
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin.
Staat de burgemeester in de stad snoep uit te delen aan de kinderen?
A
de burgemeester
B
in de stad
C
snoep
D
aan de kinderen
Slide 22 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin.
Vanmorgen legde de geschiedenisleraar de opdrachten nog eens aan zijn klas uit.
A
vanmorgen
B
de geschiedenisleraar
C
de opdrachten
D
aan zijn klas
Slide 23 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin.
Johannes de Jong heeft ons alweer zo'n superlange e-mail gestuurd.
A
Johannes de Jong
B
ons
C
alweer
D
zo'n superlange e-mail
Slide 24 - Quizvraag
Bevat de volgende zin een meewerkend voorwerp?
Waarom zou dit orkest zulke ouderwetse liedjes spelen?
A
Ja
B
Nee
Slide 25 - Quizvraag
Bevat de volgende zin een meewerkend voorwerp?
Vanwege m'n verjaardag gaf ik vandaag iedereen in de klas een traktatie.
A
Ja
B
Nee
Slide 26 - Quizvraag
Bevat de volgende zin een meewerkend voorwerp?
Ik ga in de toekomst ongetwijfeld een tijdje in een woonboot wonen.
A
Ja
B
Nee
Slide 27 - Quizvraag
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
Slide 28 - Open vraag
SAMENGEVAT
Als je het meewerkend voorwerp wil vinden, noteer je eerst: ow, wg en lv. Vervolgens stel je de vraag: Aan/Voor wie + wg + ow + lv?
Let op:
Niet elke zin bevat een meewerkend voorwerp.
Het is belangrijk om de juiste volgorde aan te houden bij het vinden van zinsdelen.