2425 4GL H4.3

Welkom
Economie  ||  2024-2025




Hoofdstuk 4 - Werk aan de winkel!
Exameneenheid Arbeid en productie
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom
Economie  ||  2024-2025




Hoofdstuk 4 - Werk aan de winkel!
Exameneenheid Arbeid en productie

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Herhaling
  • Hoofdstuk 4.3
  • Lesdoelen
  • Theorie
  • Aan de slag
  • Evaluatie

Slide 2 - Tekstslide

Welke 4 ondernemingsvormen kennen we? Noem van elke ondernemingsvorm een kenmerk

Slide 3 - Open vraag

Ondernemingsvormen
Als je zelfstandig ondernemer bent, moet je een ondernemingsvorm kiezen.
Veel voorkomende ondernemingsvormen zijn:

  • Eenmanszaak
  • Vof (vennootschap onder firma)
  • Bv (= besloten vennootschap)
  • Nv (= naamloze vennootschap)


Slide 4 - Tekstslide

Eenmanszaak
Eenmanszaak = er is één eigenaar die zelf de leiding heeft. De eigenaar kan wel personeel in dienst hebben.


Slide 5 - Tekstslide

Vennootschap onder Firma (VOF)
Vof (vennootschap onder firma) = er zijn twee of meer eigenaren (vennoten of firmanten) die samen de leiding hebben. 


Slide 6 - Tekstslide

Aandelen
  • Als je een aandeel koopt koop je een stukje van een bedrijf. Je wordt dan mede-eigenaar. 
  • De waarde kan omhoog en omlaag gaan. 
  • Als mede-eigenaar mag je meebeslissen en je krijgt een stuk van de winst (dividend). 
  • Als je aandelen bezit ben je een aandeelhouder. 
  • Aandelen worden uitgegeven om te kunnen investeren. 

Slide 7 - Tekstslide

BV en NV
  • Besloten vennootschap (BV)
  • Bij een besloten vennootschap worden er aandelen uitgegeven. 
  • De aandelen van een BV mogen niet zomaar verhandeld worden. 
  • Naamloze vennootschap (NV)
  • Bij een naamloze vennootschap worden er aandelen uitgegeven. 
  • De aandelen van een NV worden verhandeld op de effectenbeurs. Iedereen kan een aandeel kopen. 
  • bv's en nv's betalen over hun winst vennootschapsbelasting 
  • De winst die overblijft kan worden uitgekeerd als dividend of gebruikt worden in de bedrijfsvoering

Slide 8 - Tekstslide

En goede doelen dan?
Een goed doel kiest een andere ondernemingsvorm. Namelijk een stichting. 
Een stichting is opgericht om een bepaald doel te bereiken. 

Een stichting komt aan geld door subsidies en donateurs. 

Een stichting mag geen winst maken.
Kan wel personeel in dienst hebben. → salaris

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Arbeidsverdeling

Dit  betekend dat al het werk dat gedaan moet worden, verdeeld is over duizenden beroepen en bedrijven.


Ieder gaat doen waar hij of zij gespecialiseerd in is. 


Slide 11 - Tekstslide

De arbeidsmarkt
'Die bestaat uit alle arbeidsplaatsen bij bedrijven en de overheid.'

De arbeidsmarkt is het geheel van vraag naar arbeid en aanbod van arbeid.

Slide 12 - Tekstslide

Productiesectoren
In onze samenleving vinden arbeid en productie plaats in de volgende vier productiesectoren:
  1. Primaire sector: Landbouw, visserij en delfstoffenwinning
  2. Secundaire sector: Industrie, bouw en ambachten
  3. Tertiaire sector: Commerciële dienstverlening
  4. Quartaire sector: Niet-commerciële dienstverlening





Slide 13 - Tekstslide

Productiesectoren

Slide 14 - Tekstslide

De vraag naar arbeid
  • De vraag naar arbeid komt van de werkgevers.
  • De vraag naar arbeid is hetzelfde als de werkgelegenheid: alle arbeidsplaatsen bij bedrijven en de overheid.
  • De werkgelegenheid neemt toe als bedrijven meer producten verkopen.


Slide 15 - Tekstslide

Aanbod van arbeid
Het aanbod van arbeid is hetzelfde als de beroepsbevolking.
Dat is iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt of werkloos is.


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Wat gebeurt er met de werkgelegenheid als het aanbod groter is dan de vraag naar arbeid?

Slide 18 - Open vraag

Aanbod > vraag
Er zoeken meer mensen werk (aanbod van werk) dan er vacatures zijn (vraag naar werk). Dit noemen we een ruime arbeidsmarkt

Slide 19 - Tekstslide

Wanneer ben je werkloos?
Je moet geregistreerd staan bij het UWV
Geen betaald werk voor twaalf uur of meer hebben
Op zoek zijn naar een baan voor 12 uur of meer


Slide 20 - Tekstslide

Formele sector
Werken in de formele sector betekent dat je met je werk geld verdient waarover je belasting en premies betaalt. 
Dat heet ook wit werk.


Slide 21 - Tekstslide

Informele sector
Werken in de informele sector is werk dat niet wordt geregistreerd.
Hierbij hoort vrijwilligerswerk of werk in je eigen huishouden. 
Dit soort onbetaald werk is toegestaan en heet ook wel grijs werk.


Slide 22 - Tekstslide

Krappe arbeidsmarkt
  • Er is veel vraag naar producten
  • Bedrijven hebben extra personeel nodig (werkgelegenheid stijgt)
  • Bedrijven komen bijna niet aan personeel
  • Bedrijven lokken personeel door bijvoorbeeld hoge salarissen

  • Oftewel werkgevers kunnen bijna geen mensen vinden. Werknemers kunnen ‘werken waar ze willen’



Slide 23 - Tekstslide

Maar!
Hoge salarissen moeten betaald worden!
Deze worden opgenomen in de kostprijs. 
 Het maken van 1 product wordt duurder want hoger salaris

Producten worden duurder!


Slide 24 - Tekstslide

Buitenland vindt dat Nederlandse producten te duur worden
Buitenland gaat dus niks meer of minder in Nederland kopen
Internationale concurrentiepositie verslechtert!

Als niemand iets koopt?


Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Arbeidsparticipatie
  • = arbeidsdeelname, het deel van de bevolking dat werkt of wil werken.

Arbeidsparticipatie in dit voorbeeld:
9,7 mln ÷ 13,2 mln × 100% = 73,5%

Slide 27 - Tekstslide

Aan de slag
Maken 4.3
Zachtjes overleggen! / Aan docent vragen
Klaar? Nakijken, of 4.2 afmaken // herhalingsopgaven H4.3
Niet af? Huiswerk!
Tot 5 minuten voor tijd


Slide 28 - Tekstslide