1 De bouwvakker kreeg het benauwd toen hij op de vijftiende verdieping stond.
2 Mijn zus moet de was opvouwen, maar ik moet de wc boenen met chloor.
3 Je hoeft spinazie niet te koken, je kunt het ook rauw eten.
4 Ik ben nieuwsgierig naar jullie laatste vakantie in Frankrijk.
5 Met deze hitte drink ik elke dag wel drie liter water.
6 In juni regende het zo veel, dat de rivier overstroomde.
7 Na twee jaar zwemles heeft mijn neefje eindelijk zijn diploma gehaald.
8 Na de wedstrijd werd de scheidsrechter bedreigd door het publiek.
9 De houten bruggen zien er vies uit door de algen.
10 Door het felle zonlicht zijn de bladzijden van mijn schrift geel geworden.