Fenotype: Het uiterlijk (zichtbare kenmerken) van een organisme
Het fenotype komt tot stand door genotype en door invloeden van het milieu (buiten het organisme)
Slide 4 - Tekstslide
Genotype
Genotype: de informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme
Deze informatie ligt in de chromosomen in de kern van elke lichaamscel
Het genotype is het geheel aan genen dat in een celkern aanwezig is
Het genotype van een organisme ligt vast op het moment van bevruchting
Het genotype wordt aangegeven met letter:
AA
Aa
aa
Slide 5 - Tekstslide
Gen
Een deel van een chromosoom dat de informatie bevat van één erfelijke eigenschap
1 chromosoom bevat vele genen
in lichaamscelen komen de genen in paren voor, dus 2 genen zijn verantoordelijk voor 1 erfelijke eigenschap
In geslachtscellen komen de genen enkelvoudig voor, dus 1 gen wordt doorgegeven naar de volgende generatie
Slide 6 - Tekstslide
Wat is het fenotype van deze mensen?
Slide 7 - Tekstslide
Homozygoot en heterozygoot
Erfelijkheid
Slide 8 - Tekstslide
Homozygoot
Wanneer de beide genen voor één eigenschap hetzeflde zijn.
Bijvoorbeeld 2 genen voor blauwe ogen of 2 genen voor bruine ogen
De mogelijkheden: AA of aa
Slide 9 - Tekstslide
Heterozygoot
Wanneer de beide genen voor één eigenschap anders zijn.
Bijvoorbeeld 1 gen voor blauwe ogen en 1 gen voor bruine ogen
De enige mogelijkheid: Aa
Slide 10 - Tekstslide
Dominant en recessief
Erfelijkheid
Slide 11 - Tekstslide
Dominant
Wanneer er een dominante eigenschap aanwezig is in het genenpaar komt die altijd tot uiting in het fenotype.
AA
of
Aa
Slide 12 - Tekstslide
Recessief
Een recessieve eigenschap kan alleen tot uiting komen in het fenotype wanneer die homozygoot is:
aa
Slide 13 - Tekstslide
Kruisingen
Erfelijkheid
Slide 14 - Tekstslide
Te volgen stappen
Welke eigenschappen zijn er, welke zijn dominant/recessief
Welke genotypen zijn bekend
wat wordt er gevraagd?
Slide 15 - Tekstslide
Een kruising
Bij fruitvliegen is de eigenschap voor rode ogen dominant over dat van witte ogen. Een homosygote vlieg met rode ogen wordt gekruist met een vlieg met witte ogen. de nakomelingen (kinderen) worden onderlng gekruist zodat een F2 (kleinkinderen) ontstaat.
Werk deze kruising uit
Slide 16 - Tekstslide
Een kruisingsschema
P: AA x aa
Geslachtscellen: A a
F1: Aa
Aa x Aa
Geslachtscellen: A of a A of a
F2:
Slide 17 - Tekstslide
Nog een oefening
Bij cavia's is de eigenschap voor kort haar dominant over dat van lang haar.
Een homozygote kortharige cavia wordt gekruist met eenlangharige cavia. De nakomelingen kruisen zich onderling voort.
Werk deze kruising uit tm de F2
Slide 18 - Tekstslide
Stamboom
Erfelijkheid
Slide 19 - Tekstslide
Een stamboom
Slide 20 - Tekstslide
Wanneer 2 ouders hetzelfde fenotype hebben en ze krijgen een kind met een ander fenotype, dan is de eigenschap van de ouders dominant en zijn ze beide heterozygoot (Aa)
De nakomeling is dan homozygoot recessief (aa) voor deze eigenschap
Slide 21 - Tekstslide
Stamboom 1
Slide 22 - Tekstslide
Stamboom 2
Slide 23 - Tekstslide
Hoe groot is de kans dat kind 3 in de 4e generatie de afwijking heeft?
Slide 24 - Tekstslide
En dan nu.....
Maken oefenvragen erfelijkheid:
Op papier met de opgaven in het lokaal
Op www.eindexamensite.nl bij toetsen de vragen klas 3 erfelijkheid